'Waait het er ook?'


Het zijn de anderen die van ir. P.T. Smulders (1933) de nestor van de windenergie in Nederland gemaakt hebben. Zijn leven overkwam hem, van studiekeuze tot vervroegde uittreding. 'Vijfentwintig jaar geleden vroegen een paar studenten mij hun stage windenergie te begeleiden. Technisch-wetenschappelijk was daar toen niets van bekend. Hun scriptie werd een bestseller en ik werd de man van de windenergie.' Medewerkers van Smulders bezetten nu belangrijke posten binnen de sector die uitgegroeid is tot een respectabele technische en maatschappelijke inspanning. 'Op wereldschaal een miljardenmarkt. Dat is respectabel.'

'Ik ben kind van een Shellman. Ik herinner me nog goed hoe mijn vader ons plechtig op de hoogte stelde van een grote verhuizing. We gingen in maar '40 naar Engeland. We zaten er nog niet of de oorlog brak uit. Pas na de oorlog konden we terug. In 1950 deed ik eindexamen maar mijn vader vond me te jong om te gaan studeren en stuurde me naar een machinefabriek. Ik laste bijvoorbeeld pijpen van compressoren in het Kamerlingh Onnes-laboratorium in Leiden. Na een jaar toch maar studeren. Delft. Maar wat? Scheikunde? Natuurkunde? Ik nam de makkelijkste weg, werktuigbouw, net als mijn vader.'

'Alles kon in de jaren vijftig. Ik studeerde negen jaar werktuigbouw, net als mijn vader, en had de banen daarna voor het uitkiezen. Bij Neratom, een overkoepelende organisatie van bedrijven, kon ik me met kernenergie bezighouden, in Eindhoven, op de TH, met twee fase-stromen. 'Doe Eindhoven maar' zei een prof. Waarschijnlijk zag hij geen zakenman in me. Ik kon rustig drie jaar nadenken over wat ik precies zou gaan doen. Daarna heb ik zeven jaar lang bestudeerd hoe een belletje gas in een vloeistof zich gedroeg als er een extreem sterke en korte drukgolf passeerde. Als je het van één belletje goed weet, weet je het van veel belletjes beter. Bij koken bijvoorbeeld. Nee, ik ben er nooit op gepromoveerd. Dat was niet nodig.'

'Maar toen was het 1970 en begon de wereld, zeker de universitaire, enorm te veranderen. Er kwam een vergadering, waar ineens de hele faculteit, inclusief de studenten, bij elkaar zat. De studenten zeiden meneer tegen een hooggeleerde. Er werden vragen gesteld. Wie heeft de macht? Hoe moet het onderwijs worden ingericht? Wat is het maatschappelijk belang? De hoogleraren vroegen mij de vergadering voor te zitten. De studenten gingen daarmee accoord. De eerste vergadering ging prima. De hoogleraren haalden opgelucht adem. De tweede vergadering liep helemaal uit de hand. Geschreeuw, gejoel.'

'Het was een spannende tijd. Mensen begonnen met elkaar te praten. Eén hoogleraar was niet vanzelf meer een hele werkgroep. De universiteit was niet langer meer een verzameling gebouwen die alleen door verwarmingsbuizen bij elkaar werd gehouden. De omgang met energiebronnen, de Derde Wereld, het milieu kwam in het Studium Generale aan de orde.'

'Toen drie studenten naar me toe kwamen om wat aan windenergie te doen, zei ik niet nee zoals in de lijn der verwachting lag. Ik wist er werkelijk niets van. Nog sterker, niemand in Nederland wist er toen iets van. Ik zei ja. Kennelijk moet ik zelf na tien jaar luchtbelletjes en water gedacht hebben dat dat wel genoeg was. Hoe dit ook zij, Jos Beurskens, Paul van der Varst, Martin Houët en ik hebben een half jaar gesproken over wat we eigenlijk konden doen. Alleen bij een groep als De Hollandse Molen zaten wat mensen die wisten hoe de wieken van een molen draaiden, maar in heel Europa was tussen 1960 en 1970 geen letter over windenergie in een wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd. We voelden dat we helemaal opnieuw moesten beginnen en besloten maar eens een klassieke literatuurstudie te gaan doen.'

'Het bleek dat de bekende Amerikaanse windmolen met veel bladen voor het opompen van water tussen 1830 en 1930 zo'n beetje uitontwikkeld was. Tot 1960 hadden Fransen en Russen zich met windenergie voor elektriciteitsproduktie bezig gehouden, maar die programma's waren doodgebloed. Alleen in Denemarken draaide in de jaren vijftig driebladige windmolens die het aardig deden. Het toeval wilde dat het stageverslag in 1973, het jaar van de oliecrisis, klaar was. Op de autoloze zondag konden geïnteresseerden een goed boek over windenergie lezen. Daar zat iedereen op te wachten. Van het boek, een heel goede maar toch gewone scriptie van studenten, werden meer dan duizend exemplaren verkocht. Dat was nog nooit vertoond. En heeft zich waarschijnlijk ook nooit meer herhaald.'

'De gevolgen waren groot. Ik werd lid van de landelijke stuurgroep energieonderzoek. Ontwikkelingssamenwerking kreeg er interesse voor. Bedrijven belden op met het verzoek om vijf Megawatt windenergie op het dak van de nieuwe fabriekshal te komen installeren. Iedereen begon met iedereen samen te werken. Maar er was niets. Turbines bijvoorbeeld werden niet gemaakt.'

'Vanaf 1975 werd er op twee niveau's gewerkt. Er kwam een nationaal onderzoeksprogramma voor Nederland en een apart programma voor de ontwikkelingslanden. Wij hadden het meest met het laatste programma te make. We haalden er het ingenieursbureau DHV bij omdat die ervaring hadden met grote programma's voor kleinschalige projekten in de ontwikkelingslanden. Ook de TU Twente en het ILRI uit Wageningen deden mee. Het programma voor de ontwikkelingslanden heeft tot 1990 gelopen.'

'Een windmolen stelt natuurlijk niets voor. Maar het gekke is dat we desondanks tientallen manjaren aan onderzoek en ontwikkeling hebben moeten besteden voor we voor de dag konden komen met een windmolen die werkte. Laat ik het zo zeggen. Een Amerikaanse windmolen heeft een rotor met twintig bladen, een tandwielkast erachter om de beweging te vertragen en een waterpomp die bijgevolg langzaam draait. Wij wilden een eenvoudigere en betere versie maken. Dus minder rotorbladen, zonder tandwielkast, twee keer zo efficiënt en dat voor de helft van de prijs. Dat lijkt heel eenvoudig, maar twintig jaar geleden wisten we werkelijk niets. Het doel dat we ons toen stelden, hebben we nog steeds niet bereikt maar we zitten er in de buurt.'

'Een kleine rotor voor waterpompen in de Derde Wereld was snel ontwikkeld maar grote, efficiënte rotoren voor het produceren van elektriciteit hebben heel wat hoofdbrekens gekost. In Denemarken is uit idealisme op het terrein van een technische school een turbine met een driebladige rotor neergezet die net wat groter was dan de grootste Amerikaanse uit de jaren veertig, met een diameter van een meter of vijftig. Die doet het tot op de dag van vandaag. In Duitsland is een monster neergezet met een diameter van meer dan honderd meter. Een rondwentelende Euromast, ja. Kostte bijna honder miljoen gulden. Had een as van twee meter doorsnee. Moet je voorstellen. Die raakte op een bepaald moment even een beetje krom. Alleen die reparatie zou al tien miljoen kosten. Eén van de ontwerpers heeft me eens ingefluisterd dat hij van meet af aan vond dat je daarmee over de 'natuurlijke' schaal van de windmolen heen was. Dat experiment is dus gestopt. Zelf hebben we op het gebied van rotoren veel windtunnelexperimenten gedaan. We hebben - er was niets van bekend - de beveiliging van kleine windmolens tegen sterke wind goed onderzocht. Rond 1980 hebben we al onze bevindingen tot een boekje verwerkt dat nog steeds dienst doet.'

'Geen tandwielkast. Ook dat is makkelijk gezegd en moeilijk gedaan. Als je die weglaat, draait de waterpomp zo snel dat het water je om de oren vliegt. We moesten een pomp ontwikkelen die zulke snelheden aan kon. Jaren werk. Maar hij is er gekomen.'

'Tientallen mensen hebben aan deze ogenschijnlijk eenvoudige problemen gewerkt. Als ze bij ons weg moesten, zochten ze elders banen. Het gevolg was dat de mensen die gewerkt hebben aan windmolentjes voor water in de ontwikkelingslanden nu ontwerpers zijn van de grote 40-50-meter-molens bij de paar bedrijven in Nederland die die dingen maken. Bij Henk Lagerwey bijvoorbeeld, die net een nieuwe turbinehal door minister Wijers heeft laten openen. Of bij NedWind, gelieerd aan Hollandia-Kloos van Lubbers. Zoveel groepen en groepjes zijn er nu mee bezig dat Eindhoven haast overbodig is geworden. Dat ik zonder pijn vervroegd kan uittreden.'

'Wat de zakelijke kant betreft, moet je je realiseren dat vijftien jaar geleden een windmolen een beschikbaarheid had van tussen de dertig en veertig procent. Dat heeft niets met het weer te maken. Het betekende dat een windmolen tweederde van de tijd dat hij zou kunnen draaien, domweg kapot was. Nu is dat opgevoerd tot een beschikbaarheid van 98 procent. Dat is niet triviaal, dat is hoogst interessant. Een fabrikant als Lagerwey staat erom bekend dat hij morgen bij je is als je vandaag problemen met je windmolen hebt. Zo'n man zou niet graag onbetrouwbare molens exporteren en heeft ook altijd verzoeken uit het buitenland afgehouden. Maar nu durft hij wel. De zekerheid is zo groot dat hij de sprong naar India heeft gemaakt. En dat geldt niet alleen voor hem. Alle producenten hebben nu contacten met India. Binnenkort komt China erbij.'

'De kennis van de windmolentjes voor water is niet te patenteren. De techniek is eenvoudig en het is onzin om aan de andere kant van de wereld te gaan controleren of je patent op een klepje van een pomp geschonden is. Willen windmolens in de Derde Wereld werken, dan moet er aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Het belangrijkste is een enthousiaste importeur of fabrikant. Iemand met hart voor de zaak. Iemand die net als Lagerwey morgen de pech van vandaag repareert. In Kenia zit zo'n man. Hij verkoopt in een straal van tweehonderd kilometer rond zijn huis en niet verder zodat hij zelf het noodzakelijke onderhoud kan plegen. Ook moet er een gebrek aan alternatieven zoals elektriciteit zijn. En oorlog is contraproduktief. In Sri Lanka, Mozambique en Soedan werken veel geplaatste windmolen niet meer. Windmolens kunnen een prachtige oplossing zijn. Een dorp van vijfhonderd inwoners met grondwater op vijftig meter diep is gebaat bij een molen van een paar honderd Watt, te vergelijken met een paar peertjes. In Mongolië staan 100.000 windmolens bij 100.000 gezinnen, tien Megawatt, 100 Watt per gezin, 30 Watt per persoon. Daar gaat het om het produceren van elektriciteit om de harde winters wat aardiger door te komen. Bij tientalle graden onder nul is een lampje, een radio of een televisie die draait op een windmolen een groot genot.'

'Windenergie zal nooit dé oplossing zijn. Daar niet, en hier niet. Uiteindelijk zal het misschien goed zijn voor een procent of tien van het totale energieverbruik. Maar op bepaalde plaatsen, bij ons in zee bijvoorbeeld, of op eilanden als Curaçao en de Orkneys, kan het een enorm grote rol spelen. Het is nog steeds wat duurder dan energie uit kolen of olie maar als aan de eindeloze discussie over het verrekenen van zaken als vervuiling een eind zou kunnen ko men, zou windenergie nog wel eens even duur kunnen blijken. Hoe dit ook zij, in 1994 is er op wereldschaal 500 Megawatt aan windenergie geïnstalleerd en dat betekent een jaarlijkse omzet van een miljard. Dat is respectabel. Shell hanteert toekomstscenario's waarin wordt voorspeld dat in 2030 dertig procent van de energie uit nieuwe bronnen zal komen. Nee, het is niet voor niets dat mensen als Lagerwey en Lubbers in deze handel zitten. Het is een groeiende sector.'

'Ik ben nu met pensioen. Maar het was nog niet zover of ik werd gebeld door iemand van het Programma Uitzending Managers, de PUM. 'Maar ik ben helemaal geen manager' antwoordde ik. 'Nee, maar u bent wel de man voor een aanvraag die we uit Indonesië kregen' was het antwoord. 'Oh ja? Wat dan?' vroeg ik. 'Palu, wind, water.' zeiden ze. 'Ik wil wel wat meer weten,' zei ik 'ik zal u een lijstje met vragen opsturen.' Die hebben ze beantwoord. Deze zomer ga ik misschien drie maanden naar Sulawesi. Is dat het mooiste eiland van Indonesië? Mooi, mooi.'

'Maar waait het er ook?'


<<<

Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis

© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996