'OK, ik heb een stadsgashoofd, een zakbreuk en een voetschimmel maar laat me in godsnaam in mijn waarde.'


Het Westerpark is 105 jaar oud. Het zegt daar zelf over: 'Ja, in jullie jaartelling maar dat komt omdat jullie zo weinig van parken weten. Bij ons is één jaar vijf jaar als u begrijpt wat ik bedoel. Zoals bij een kat zeven jaar één jaar is maar dan net andersom. Een beetje boom leeft eeuwen en juliie maar zeventig jaar als je geluk hebt. Ik ben dus 21.' Het park staat aan het begin van het echte leven. Een mooi moment voor een goed gesprek.

Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?

'Maar al te graag want niemand houdt rekening met mijn roots. Mijn vader was de stad, sterk en onberekenbaar, mijn moeder het platteland, lankmoedig en geduldig. Veertig jaar geleden, in jullie telling zo rond 1800, leerden ze elkaar kennen. Op zondag ging mijn vader altijd naar bolwerk Blauwhoofd, zogenaamd om naar de Zaanse molens te kijken maar vooral om met mijn moeder doktertje te spelen. Dertig jaar geleden, in 1845 dus, trouwden ze, jong want er was onverwacht en vroegtijdig een meisje geboren, het Westerplantsoen. Het was het eerste halfbloedje van stad en land, van mens en natuur in dit deel van de wereld, het eerste park van de stad Amsterdam. Ik heb gehoord dat het een beauty was maar ik heb mijn zusje nooit gekend. Het is slecht met haar afgelopen. Mijn vader noemde haar Blauwhoofdje, zogenaamd omdat hij daar mijn moeder had leren kennen. Maar als ik aan Blauwhoofdje denk, zie ik een lief gezichtje voor me dat bont en blauw is geslagen. Mijn vader was altijd blauw en had losse handjes. Het is overigens slecht met mijn zusje afgelopen. Toen mijn vader haar kon ruilen voor het Westerkanaal heeft hij dat gelijk gedaan. Thuis werd er nooit meer over Blauwhoofdje gesproken maar mijn moeder schijnt nooit meer de oude geweest te zijn.'

Wat een afschuwelijk verhaal.

'Dat kunt u wel stellen, ja. Maar gelukkig was er een oom, Van Niftrik heette die, die zich het lot van Blauwhoofdje, of liever, van mijn moeder aantrok. Tientallen jaren heeft hij er alles aan gedaan om mijn vader van de fles af te krijgen en zowaar, die ouwe begon mijn moeder weer te neu... Sorry, ik word altijd grof als ik het over hem heb. Afijn, mijn vader maakte mijn moeder weer zwanger en Van Niftrik stopte ze zo af en toe wat toe. U moet zich bedenken dat de tijden veranderd waren. Overal waren halfbloedjes tussen stad en land in de maak. Vondelpark, Sarphatipark, Oosterpark en zo voort. Maar ja, je had ze in rangen en standen, hè. Het Vondelpark was een kindje van de buitenvrouw van Van Eeghen, een bankier. Geld als water. Machtig. En Van Niftrik was maar een ambtenaar van Publieke Werken. Had hij het geld gehad dan had hij mijn moeder zeker gegeven maar hij had het domweg niet. En hij had ook niet de macht om mijn moeder 24 uur per dag tegen mijn vader te beschermen. Ik denk dat mijn vader mijn moeder is gaan meppen toen hij Blauwhoofdje niet meer had. Misschien heeft hij mijn moeder zelfs wel gedwongen de hoer te spelen. Hoe het ook zij, de zwangerschap van mij was zwaar en toen ik 21 jaar geleden, in 1891, geboren werd, had ik een stadsgashoofd.'

Een stadsgashoofd?

'Een stadsgashoofd, ja, zelfs een Engels stadsgashoofd. Heel bijzonder. Mijn vader vond het prachtig. Hij heeft me er nooit op geslagen. En Van Niftrik gaf me zelfs een Engels kettinkje bij mijn geboorte, een cricketveldje, maar dat ben ik nu kwijt want veel mensen waren jaloers. Vonden ze elitair. De eerste de beste keer dat ze het van me af konden pakken, was het raak. Ik moet heel klein zijn geweest. De daders zijn nooit gepakt. Ik heb het nooit teruggekregen.'

Als het te vrijpostig is, moet u het maar zeggen...

'Nee, nee, geneert u zich niet.'

maar kunt u iets vertellen over het leven met een stadsgashoofd?

'Het heeft wat moeite gekost maar ik heb mijn jeugdtrauma's nu wel verwerkt. Vergeten doe je het natuurlijk nooit. Als je je been verliest, hou je ook je hele leven fantoompijnen in je kleine teen. Maar ik kan nu wel met mijn gashoofd leven. Kijk, zo'n gashoofd staat onder druk en lekt aan alle kanten, zeker als je jong bent en je fontanelletje zich nog niet gezet heeft. Ik heb in mijn jeugd dus nogal wat stank moeten verstouwen. En met het gas komt ook nog al wat etter en pus mee. Zeker toen, want antibiotica waren er nog niet. De rotzooi liep in straaltjes van mijn lijf. Volgens mij werd het ook dwars door mijn lichaamsholtes geperst. Ik siste en sopte, zal ik maar zeggen. Daar heb ik een niet te verhelpen zakbreuk en een hardnekkige voetschimmel aan overgehouden.'

Leven uw ouders eigenlijk nog?

'Oh ja, alleen heeft mijn vader mijn moeder het huis uit geschopt. Of liever, mijn moeder heeft de eer aan zichzelf gehouden en is vertrokken. Ik heb het aan mijn stadsgashoofd te danken dat mijn vader, de stad, me niet naar het leven stond. Nog sterker, mijn vader was er trots op en begon vriend na vriend het huis in te halen. Tussen 1900 en 1930, tot mijn zevende, groeide de kennissenkring van mijnvader van 500.000 naar 750.000 mensen. In ons huis mochten ze alles. Ze bouwden het helemaal vol met een pracht van een modelspoorbaan. Havens, huisjes, fabrieken en overal treintjes. Vond ik wel leuk, ja. Maar ondertussen sloegen en verkrachtten ze wel mijn moeder. Dat vond ik minder leuk maar ik was te klein om er wat aan te doen. Om er niet aan onderdoor te gaan is ze ondergedoken. Niemand weet waar ze is, maar ze leeft nog wel. Nog sterker, ze stuurt me regelmatig brieven en pakketjes en volgens mij is ze niet kapot te krijgen.'

Maar nu gaat u wat te snel. Wat gebeurde er na uw zevende?

'Toen kwam er oorlog. Dat was me wat hoor. Ik was negen, tien, en toen had iedereen het toch slecht. Honger, kou, armoede. Ik werd kaal geplukt. Alles jatten ze van me. Maar het zij ze vergeven. Laten we wel wezen, een park, met zo'n moeder, het platteland, de natuur, krijgt veel mee. Welk mens overleeft een jeugd als die van mij? Wij kunnen met weinig toe. Een druppeltje water, ook al zit het vol met stinkende gassen en walmende sappen, en daar ga ik weer. Alles in bloei. Want je moet nooit laten merken hoe slecht het met je gaat. Ik was bovendien al wat groter en sterker dus ik heb de oorlog overleefd. Maar de littekens zijn er nog. Ziet u die populieren? Die hebben ze na de oorlog neergezet omdat ze zich toch wel een beetje schaamden voor de messen die ze in mijn huid hadden gezet. En toen kwamen ook de antibiotica, hè. Eerst kwam er een eind aan de stadsgasproduktie in mijn hoofd en later ook aan het geëtter. Ik was beter en gezonder dan ooit. Maar daar houden ze niet van in dit land. Hier moet je wat mankeren anders tel je niet mee. Weet je wat er gebeurde toen ik vijftien was? Eén van de sterkste vrienden van mijn vader, het spoor, meende me te moeten offeren zoals Abraham dat ooit met Izaäk zou doen. En weet je wat nou zo leuk was? Toen was ik natuurlijk ineens weer zielig! Een steun dat ik kreeg! Niet te geloven!'

En toen?

'Toen gebeurde er iets dat me zowel droevig als blij stemde. Wat bleek? Ik was niet het enige kind van mijn vader. Hij had het ook met een paar buurvrouwen gedaan maar die had hij gelijk weer verlaten. En weet je wat je krijgt als je een stuk land met Hollandse stadsmensen bevrucht? Ruzie. Uiteindelijk gaat iedereen zijn eigen tuintje maken. Het resultaat is het Hollandse park bij uitstek: de volkstuin. En weet u, in de volkstuin komt het onkruid altijd uit de tuin van de buren. Omdat iedereen buren is met iedereen, is iedereen verdacht. Dus houdt iedereen iedereen in de gaten en zijn er honderden regels en een commissie om de uitzonderingen op de regels te corrigeren. Vrijheid in gebondenheid heet dat. Daar moet je van houden en dat doen veel mensen. Maar mijn pakkie-an is dat niet. Verder bleek dat mijn vader een stuk van mijn moeder op sterk water had gezet. Hij had zelfs stukken van mijn moeder aan de honden en de paarden geven. Nou, de mensen die me tegen het spoor hadden beschermd, hebben ons allemaal bij elkaar gezet, de volkstuinen, de al of niet aangevreten stukken van mijn moeder en mij met al mijn gebreken. Met de beste bedoelingen. We horen toch bij elkaar? We zijn toch zowel van mijn vader, de stad, als mijn moeder, het land? Dus...'

Gaat u door, gaat u door...

'Dus dat is wennen. We zijn toch maar halfzusjes en halfbroertjes van elkaar en hebben elkaar lang niet gezien. En wat moet je met ingemaakte of weggegooide stukken van je moeder? Hoe goed bedoeld ook allemaal, het is toch een beetje een nachtmerrie.'

Een nachtmerrie?

'Nou, laat ik het zo zeggen. De mensen die het het beste bedoelen, willen ons aan elkaar naaien. En dat gaat hardhandig, hoor. Met enorme instrumenten verbinden ze aders en zenuwen van de een aan aders en zenuwen van de ander. Levend vlees dat ze in de weg zit, hakken ze weg. En wat ze met de stukken van mijn moeder willen doen, is puur science-fiction. Die willen ze nieuw leven inblazen. Verder zijn ze nog steeds kwaad op mijn vader en storen ze zich aan mijn gashoofd omdat dat hen steeds weer aan hem herinnert. Het liefst zouden ze het afhakken maar omdat dat ook weer zo rigoreus is, houden ze het bij het wegsnijden van de puisten en bulten die ze het lelijkst vinden. Maar plezierig zijn ook die operaties niet. De herinneringen aan de oorlog beginnen weer bij me op te spelen. Mijn zakbreuk is ze ook een doorn in het oog. En middeltje na middeltje wordt op mijn voetschimmel losgelaten. Voor mijn halfbroertjes en -zusjes en de stukken van mijn moeder is het misschien nog wel erger. Omdat de mensen willen dat die zoveel mogelijk op mij gaan lijken, piekeren ze zich suf over plastische chrirugie waarmee dat bereikt kan worden. Mijn familie is in alle staten. Wat wil je ook? Nu we bij elkaar zijn zonder dat we elkaar ooit gekend hebben, moeten we ineens doen of we heel veel van elkaar houden. De kleren die we aan hebben zijn niet goed om niet te spreken van onze lijven. De mensen willen in één klap alles en daarvan meer. Ruig én meer bloemenperken. Veilig én meer binnen-, buiten- en zelfs watersport. Geheimzinniger én meer zichtassen. Grotere hoogteverschillen én beter toegankelijk voor invaliden. Stil én een sprekershoek. Wilde dieren én een kinderboerderij. Slechtvalken én een volière. Een café én een educatief centrum. Vrijen én als het meisje nee zegt, is het nee. Echte én gekweekte orchideeën. Ze willen het huis uit en bij ons op bezoek maar alleen als het bij ons net zo is als ze het van huis uit kennen. Ze willen ontsnappen maar kunnen dat niet aan zichzelf. En het mag niks kosten. Weet u dat zelfs de herinneringen aan de verhalen over Blauwhoofdje weer beginnen op te spelen? Alleen zullen wij niet meer geruild worden tegen een kanaal. Wij worden gewoon op maat gesneden. Er wordt van ons een gesneden beeld gemaakt. Heeft u enig idee wat een erger zonde tegen de tien geboden is?'

Maar het is goed bedoeld...

'Natuurlijk. En ooit zullen we het ook wel weer vergeten en ze vergeven. Kijk, ze weten niet wat ze doen. Dat is het probleem. Ik zal u wat vertellen. Eerst iets wat u wèl ziet - u jat hier immers stenen, plukt hier paddestoelen en komt hier naar de meisjes kijken - maar de meeste anderen niet. Laat ze toch eens kijken wat er allemaal bij ons gebeurt. De ballen afgesneden van een geit, een boom omgelegd, boompjes geplant, een nieuw wildrooster tegen honden, bruggetje erbij, bruggetje weg, beeld weg, ander beeld, een nieuwe container met mensen die erin wonen, de zwerver heeft op zijn plek geslapen, het gras is gemaaid, een nieuw fietspad, het bootje is nog niet gezonken, de dijk weg, een circustent, een nieuwe sloot, een dode op Sint Barbara, 0-15, love, kapotjes onder de struiken, goal. Er is weinig politie, er zijn nauwelijks stadswachten, je ziet weinig tuinmannen. Je ziet hier wel eens een slipje liggen maar je hoeft zelden een jonkvrouw te redden. De kindertjes vermaken zich van pikzwart tot lijkbleek goed met elkaar. Het enige nadeel is dat je je eigen boterhammen mee moet nemen. Sommige mensen laten zich graag bedienen maar er is geen plek waar dat gebeurt en geen mens om dat te doen. Hoewel, sinds kort is er een café in mijn gashoofd.'

Ja maar de natuur...

'De natuur, meneer, dat is onze moeder. Het is goed dat u het zegt en ik spreek ook maar even namens mijn halfbroertjes en -zusjes. Allemaal zijn we ervan overtuigd dat mijn moeder leeft. Om te beginnen in ons. Kijk toch eens naar die eerste gierzwaluw op koninginnedag, naar die vijf woerden die in het riet een wijfje aan het gangbangen zijn, naar de weidechampignons die dankzij de paarden op de stukken van mijn moeder groeien, naar de vos die daar ergens een hol heeft met jongen, naar de voetstappen van de konijnen in de sneeuw, naar de rietzangers die boven het water op een stengel schommelen, naar het vingerhoedskruid waarmee u zichzelf kunt vermoorden, naar de honingzwam die de kastanje aanvreet, naar de vliegenzwammen die hier aan de voet van de berk groeien...'

U moet niet overdrijven...

'OK. OK. Kijk dan naar onze toverhazelaar, de oudste parrotia van Nederland, naar de stientjestuin van stadsdeelgroenhoofd Alex Piepenbrock, naar de inktzwammen in het overbemeste grasveld, naar de staartmezen in de volkstuinen, naar de spinnen in de polletjes, naar de pissebedden onder de verloren baksteen. Let op de voeten van de bomen waar de tuinmannen proefjes mee doen. Nu eens maaien ze er met een grote boog omheen, dan weer leggen ze er oud blad tegen aan, en kijken dan wat er gaat groeien. OK, dit jaar waren het brandnetels maar volgend jaar is het wat anders. Ik vertelde u dat ik, nee, wij moet ik nu zeggen, nog steeds boodschappen van onze moeders krijgen, de natuur, hoewel ook wij niet weten waar ze heen gegaan zijn. Maar ze stuurt ons vogels en zaden door de lucht, wormen en maden door de grond, vissen, slangen en kikkers door het water. Ik zal u wat vertellen meneer, mensen zijn tijdelijk maar de natuur is eeuwig. De natuur kent geen tijd. Wat er ook gebeurt, ze zal er altijd zijn. Mijn moeder leeft. Voor haar geef ik meer dan voor al die plastisch chirurgen die zich tegen mij, sorry, ons, aan bemoeien. Weet u dat we zelfs mijn vader dankbaar mogen zijn? Dankzij mijn stadsgashoofd heb ik mijn jeugd overleefd. Was ik mooi geweest, dan had mijn vader me vermoord, net als Blauwhoofdje. En in en op een stadsgashoofd zonder stadsgas kan heel veel leven. De zwarte roodstaart ziet het voor een berg aan, zeker als delen ervan een beetje verwaarloosd worden. Er scharrelen muizen rond. De vos komt misschien wel kijken of er wat te halen valt. En let op de mossen, ja, mossen, zeg ik, want het is meer dan één soort, kijk naar de mossen op de muren. Nee, kom niet aan mijn stadsgashoofd, dat zou mijn moeder, de natuur niet leuk vinden.'

Neemt u mij niet kwalijk, ik wilde u niet voor het hoofd stoten.

'Weet u wat wij willen, meneer? Rust. Mijn halfbroertjes, -zusjes, stukken dode moeder en ik zijn net bij elkaar gezet. Laat ons aan elkaar wennen. Heb vertrouwen in de boodschappen die mijn moeder ons stuurt. We vinden het niet leuk als we naar het ziekenhuis moeten. Mijn moeder ook niet. We willen dat er met ons gespeeld wordt. Dat de mensen ons kietelen. Dat ze ons nemen zoals we zijn. Een aai over onze bol geven. Het hemd even in onze broek stoppen. Ons af en toe in de tobbe doen. Sommigen doen dat ook wel. Tuinmannen kijken of ze ons niet meer hoeven te bespuiten met chemische troep, het onkruid gaan ze misschien wel wegbranden. Misschien steken ze nog wel eens slootje recht af zodat er een ijsvogel op ons kan broeden. Loonwerkers scheren ons. Rattenvangers uit het westen halen de muskusratten uit mijn vaatwanden. De stadsecoloog vecht binnen de gemeente anderhalve dag per week met een leger ambtenaren van publieke werken om me een open verbinding met de duinen te laten houden. Bomendokters komen mijn zieken verplegen. Stadswachten doen hun best vandalen en potloodventers buiten de deur te houden. Een enkele bioloog komt plant- en diersoorten vaststellen. Bouwvakkers hebben tunneltjes gemaakt zodat de mensen, maar ook onze moeder ons uit alle windstreken kunnen bereiken. Ja, dat is soms ook wel wat te ruw gegaan. Maar leer daar dan van. Doe het wat zachter. Gun ons de tijd. En probeer niet meer ons stadsgashoofd af te snijden of mijn halfbroer de hondenclub in een paardenclub te veranderen. Dat hgetuigt van vreemdelingenhaat. Wij kunnen er ook niets aan doe dat we halfbloedjes van stad en land zijn en ons leven zo gelopen is als het gelopen is. Als de lente komt we, dansen we toch nog steeds en brengen we toch ook steeds weer tulpen naar Amsterdam? Zo zijn we nu eenmaal.'

Dat lijkt me een mooi einde van dit gesprek...

'Ja. Maar ook jammer. Er is nog zoveel te vertelllen.'

Ik dank u.

'Nee, u wordt bedankt. Misschien gaan ze nu eindelijk naar mijn moeder en ons luisteren, de mensen.'


<<<

Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis

© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996