Dirk J. de Vries
is consulent bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. In september promoveerde
hij op een vuistdik boek over hoe er in de middeleeuwen gebouwd werd. Nederland
telde hooguit een miljoen inwoners. Twee- of drieduizend daarvan bij elkaar
was een stad. Achterlijk en benepen moet het zijn geweest. Nee. Als je
nauwkeurig nagaat hoe patriciërs een huis lieten bouwen of stadsbesturen
een kerk, blijken dat efficiënte, internationale, uiterst zakelijke,
wereldse, artistiek en technisch uitdagende operaties te zijn geweest.
De wereld achter Melkmarkt 10 in Zwolle.
Het boek van Dirk de Vries, Bouwen in de late middeleeuwen, Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht, behandelt uitputtend aard en herkomst van de bouwmaterialen, opvallende gebruiken bij het bouwen, wie de opdracht tot bouwen gaven, wie bouwde en tenslotte wat gebouwd werd. Het boek is toegespitst op wat wij nu Utrecht en Overijssel noemen, toen een kerkelijke èn wereldlijke bestuurlijke eenheid. Aan de jaarringen van oud hout kun je zien wanneer het waar gekapt is. Voorwaarde is dat de jaarringpatronen in 'het land van herkomst' bekend zijn. Er moet nu nog hout uit dat ene gebied zijn van alle tijden. Van Duitse bossen zijn de patronen soms bekend tot duizenden jaren geleden. In middeleeuwse huizen in het westen van Nederland is vaak hout uit allerlei windstreken verwerkt, ook uit gebieden waarvan de jaarringpatronen niet bekend zijn. Dan kom je er niet of veel moeilijker achter wanneer een huis precies ge- of verbouwd is. In het oosten van Nederland werd vaak hout uit één, vaak Duits bos gebruikt. Dan kun je nagaan wat er gebeurd is. En heel precies. Een voorbeeld: het dak van Melkmarkt 10 in Zwolle is in 1369 gebouwd en in 1474 verbouwd met hout uit Westfalen. Als je dat weet, kun je in archieven gaan zoeken naar stukken die op de bouw betrekking hebben en ontstaat er een compleet beeld van een gebouw. De Vries doet zo gedetailleerd verslag van zijn bevindingen dat de onbevangen lezer van zijn boek maar met moeite de bomen van het bos kan onderscheiden. De Vries: 'De wetenschappelijke opdracht is dat je je zo goed mogelijk moet indekken. Je moet alle argumenten opsommen of aanvoeren. Dat heet dan een onderbouwing.' Gelukkig staan er in het boek regelmatig samenvattingen van het voorafgaande zodat er wel enig houvast is. Voor wie om welke reden ook in middeleeuwse bebouwing is geïnteresseerd, bijvoorbeeld omdat je erin woont, is het boek verplichte kost. De kans is groot dat er over die bebouwing iets gezegd wordt dat je nog niet wist. Of dat er verbanden worden gelegd met andere gebouwen waarvan je niet wist dat die er waren. Stel, u woont op Melkmarkt 10 in Zwolle. De Vries is met zo'n adres niet te overvallen. 'Melkmarkt 10?' vraagtzegt hij door de telefoon, 'Ik zou het zelf niet gekozen hebben. Het Hof van Ittersum bijvoorbeeld is veel coherenter. Maar goed, Melkmarkt 10. Het is het eerste middeleeuwse gebouw dat ik in 1974 bouwhistorisch onderzocht. Opmeten en kijken waar telmerken zaten, dat soort dingen. Toevallig is het ook maar twee huizen van mijn ouderlijk huis verwijderd. Toen ik klein was, was er een bibliotheek. Mijn vriendjes en ik kropen er over de daken naartoe en door het dakraampje naar binnen. Ik had er geen idee van dat ik er ooit nog in de balken zou staan te boren om dendrochronologie te bedrijven.' Toen De Vries tien was, begon in Zwolle de kaalslag van veel middeleeuwse bebouwing. De Vries nam deurknoppen, muurijzers en bakstenen mee. Na een studie bouwkunde aan de HTS studeerde hij kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Er is dus ook een persoonlijke reden voor de beperking van zijn onderzoeksterrein tot Utrecht en Overijssel. Zijn levensloop verklaart ook waarom hij op zo'n technische manier kunstgeschiedenis bedrijft. 'Brand was in de middeleeuwse steden schering en inslag. Verwoestend. Al in de veertiende eeuw begonnen stadsbesturen de vervanging van 'weke' daken van riet en stro door 'harde' daken van steen te subsidiëren. In Zwolle begon men daarmee rond 1400. Melkmarkt 10 bestond toen al maar is in 1474 grondig verbouwd. De voorgevel en het dak van nu zijn toen gebouwd. Dat dak is zeker gesubsidieerd. Het nieuwe huis kreeg twee verdiepingen en een zolder. Hout van het oude huis werd opnieuw gebruikt. De voorgevel is van Bentheimer zandsteen. Wat zo raar is, is dat vóór die tijd natuursteen van veel verder kwam. Uit de Eifel bijvoorbeeld. Maar toen alle vorsten en vorstjes langs de rivieren dat in de gaten kregen, begonnen ze één voor één tol te heffen. Onderweg verdrie- tot vijfdubbelde de prijs. Dat vonden de afnemers te gek worden. In Bentheim, net over de grens zullen we maar zeggen, werd juist de exploitatie van de groeven grondiger aangepakt. Die steen werd niet belast. Dus kwam die steen in de gevel van Melkmarkt 10. Maar later begon de graaf van Bentheim ook tol te heffen. De Zwollenaren werden zo kwaad dat ze niet meer bij hem kochten en zelfs dreigden met een oorlog. Ondertussen lieten ze handelaren uit België komen om prijsopgave te laten doen. Dat pakte goed uit. Ze lieten de graaf van Bentheim voor wat die was en betrokken hun steen uit België. Natuursteen was gewoon internationale handel. Men reisde stad en land af om zo voordelig mogelijk zaken te doen. Men wist donders goed wat er in Europa te koop was. Nieuws werd vaak binnen enkele dagen bekend, hoe moeilijk we ons dat ook voor kunnen stellen. Het hout voor de verbouwing kan heel goed met het steen mee zijn gekomen. Dat drukte de transportkosten. Je hebt er overigens geen idee van waar men hout vandaan haalde. Er kwamen over de rivieren steeds grotere vlotten uit Duitsland. De vervoerders woonden erop. Al in de veertiende eeuw begon men eiken te vervangen door naaldhout, maar dat nam pas na 1600 een echt grote vlucht. Enorme hoeveelheden kwamen uit Scandinavië. In de internationale handel ontstond grote spraakverwarring. Men begon bijvoorbeeld de woorden vuren en grenen door elkaar te gooien. Dan zie je grenen en staat er in de stukken vuren of andersom. Zeker is dat we ons nu vergissen. Vuren is eigenlijk grenen. Overigens zit in Melkmarkt 10 alleen eiken. Het dak van Melkmarkt 10 is bedekt met Hildesheimer dakpannen, nu nog. De Hildesheimer was uitzonderlijk. Kijk, dakpannen waren een Romeinse vinding. Middeleeuws èn Noord-Europees was het meebakken van nokken op de pannen zodat de daken steiler konden worden. Handig bij zoveel regen. Probleem bleef dat voor een goede dekking twee lagen pannen nodig waren en dat is zwaar. Dus begon men te zoeken naar systemen die je enkel kon leggen. De Hildesheimer was daar één van, plat, maar echt revolutionair was de quackpan, een ronde pan, een Oost-Nederlandse vinding. Het was een voorloper van de Hollandse pan uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Die pan is, denk ik, de grootste Nederlandse bouwkundige uitvinding aller tijden. Hij is in de hele wereld toegepast. Nee, we weten niet wie in 1474 het huis liet bouwen. Wèl hoe die mensen eruit zagen want in de gevel hebben man en vrouw hun gezicht laten beeldhouwen. Aan de hoofddeksel kun je zien dat ze rijk waren. Het huwelijk was dè manier om kapitalen groter te maken. Tsja, wat deden ze? Handel. In wijn, hout, graan, dat soort dingen. De kans is groot dat het mensen uit Westfalen waren die zich over de Vecht in Zwolle lieten aanspoelen. Zo internationaliseerde men bedrijven. Het voorhuis was het bedrijf. In het achterhuis woonden de mensen. Dit soort mensen bestuurde ook de stad. Ze zorgden ervoor een goede reputatie op te bouwen en kregen daarmee veel gedaan. Ze reisden ver om goede bouwmeesters te vinden en gebruikten hun reputatie om die aan de stad te binden. Melkmarkt 10 zou best wel eens gebouwd kunnen zijn door stadsbouwmeester Berend van Covelens, eerste of tweede generatie immigrant uit Koblenz. De patriciërs organiseerden de bouw tot in de puntjes. Er werden contracten gesloten waarin precies werd duidelijk gemaakt wat de bedoeling was. Er werden reizen gemaakt naar mogelijke voorbeelden in andere steden. In Deventer, Kampen, Zwolle, Amersfoort, Leeuwarden en Groningen heb je allemaal 'Domtorens'. De Maartenstoren in Utrecht maakte een enorme indruk. Er werd gezorgd dat plaatselijke toeleveringsbedrijven als 'baksteenfabrieken', 'tichelwerken', goed georganiseerd waren. De boekhouding werd bijgehouden. Er waren hijsmachines waarmee twee man in een tredmolen honderden kilo's omhoog konden krijgen. Het bouwen was omkleed met gebruiken die we nu nog kennen. Een plechtige eerste steen-legging, de meiboom in top als het hoogste punt was bereikt, het uitdelen van relatiegeschenken. Melkmarkt 10 had glas-in-lood in natuurstenen kozijnen. Zulke vensters kreeg en gaf men vaak cadeau. Eeuwen en generaties lang bleven de zo gebouwde huizen met dergelijke families bezet. Hun invloed deed zich al die tijd gelden. Thorbecke kwam bijvoorbeeld uit zo'n geslacht. Eigenlijk houdt dat pas in deze eeuw op. De huizen veranderden natuurlijk wel. De voorgevel van Melkmarkt 10 moet een gevel geweest zijn met trappen en torentjes, pinakels. Het had geen functie maar stond chique. In de achttiende eeuw raakte dat uit de mode. Ontelbare gevels zijn toen afgetopt. Ze waren natuurlijk ook oud en er was geld. Melkmarkt 10 werd toen de stijlgevel die hij nu nog is. In de negentiende eeuw waren de mensen gespitst op het interieur. Ze lieten plafonds en lambrizeringen aanleggen. Er kwamen echte keukens. In de twintigste eeuw was het sanitair aan de beurt. Maar ook werd het zo duur om in middeleeuwse huizen te wonen dat ze aan bedrijven werden verkocht. In Melkmarkt 10 zit een filiaal van De Slegte. Je kunt haast niet meer zien dat er ooit gewoond is.' De Vries heeft het over patriciërshuizen, openbare gebouwen en kerken. De kleine man is er slechts als seizoenarbeider aanwezig. Hij liep in de zomer in de tredmolen. Letterlijk. Hoe woonde hij? De Vries: 'Dat is moelijk te zeggen. Hij schreef niet. Hij had geen geld. Hij bouwde zelf huisjes van hout, stro en leem, een soort vakwerk, waarvan soms nog resten voorkomen in muren van patriciërshuizen. Kameren werden die huisjes genoemd, één kleine ruimte waar een hele familie in woonde. Kennelijk werden ze wel tegen grotere huizen aangebouwd. Maar ik denk niet dat we ons situaties moeten voorstellen als die in de derde wereld van tegenwoordig. Een stad als Zwolle had maar drieduizend inwoners. De rijken hadden meer ruimte dan de armen maar leefden even oncomfortabel. Vies, nat en koud. Zonder bescherming tegen rampen en ziekten. Overigens zou het best de moeite waard zijn om een studie te wijden aan het wonen van de kleine man.' Het proefschrift van De Vries wekt de indruk dat we ons makkelijk in de middeleeuwen kunnen verplaatsen. Er was meer 'getob', zoals hij het noemt. Geen vrachtwagens, slechte vaarwegen, kou, nattigheid. 'Maar een aantal principes van handelen en denken zijn volkomen vergelijkbaar.' De technische invalshoek van De Vries voedt de gedachte dat de mens weinig verandert. Zijn werk gunt ons echter geen blik in de verbeeldingswereld van de middeleeuwer. Daarvoor moet je bij iemand als Johan Huizinga zijn. Of voor de negentiende eeuw bij Auke van der Woud. Dan blijkt dat de mensen misschien wel bouwden als nu maar dat 'fel' bevochten op een 'boze' en 'bespookte' wereld. Dat is het omgekeerde van lekker bij de kachel een horrorfilm bekijken. Dat is een andere wereld onder hetzelfde dak. Dirk J. de Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen, Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht, Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 1994, 512 blz., 250 ill., f. 49,95 |
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996