In het najaar
van 1992 reden op vele plaatsen in West-Europa de boeren op hun trekkers
naar de hoofsteden om te demonstreren tegen internationale handelsafspraken.
In dezelfde tijd verscheen het boek Geschiedenis van de landbouw in Nederland
1500-1950 van Jan Bieleman. De samenloop van omstandigheden is een gesprek
met de schrijver waard. Wat kunnen we van de geschiedenis leren? 'Landbouwgeschiedenis
is een spiegel. Het kijken erin een denkoefening. Maar de landbouwcrisis
zal er niet mee worden opgelost.'
En de boer, hij ploegde voort. Het is diep in het volksgeloof verankerd dat het boerenbedrijf gekenmerkt wordt door domheid en onwil tot verandering. En dat dat altijd al zo geweest is. De landbouwgeschiedenis is niet aan dit misverstand ontkomen, heeft het misschien wel geschapen. Bieleman: 'Toen honderd jaar geleden de modernisering van de landbouw toesloeg, gingen de overheid en de wetenschap zich met het boerenbedrijf bemoeien. Er werd veel over geschreven. Bewust of onbewust hebben de lieden die dat deden alles wat daarvóór gebeurde willen afdoen als 'oud' en 'onveranderlijk'. De sociale wetenschap en de geschiedenis namen het beeld over dat die rapporten schetsten van de 'oude' landbouw. Zo ontstond biojvoorbeeld voor de zandgronden de voorstelling van een duizendjarige, onveranderlijke landbouw, die volledig in zichzelf gekeerd was. Een sterk romantisch beeld van esdorpen en markgenootschappen, dat het bij de schoolmeesters goed deed. Pas sinds de wetenschap niet alleen oorlogen, koningen en zeehelden serieus neemt, maar zich er ook voor inspant om de mensen zonder geschiedenis een geschiedenis te geven, lukt het om dat beeld af te pellen.' Bieleman onderwijst al jaren landbouwgeschiedenis aan de universiteit in Wageningen. Daarmee staat hij in de traditie van de 'Wageningse school', een groep historici die begon met de voormalige hoogleraar B.H. Slicher van Bath. Kenmerkend voor de Wageningse school is het werken met getalsmatige gegevens als lonen, belastingen, kosten en prijzen, een aanpak die nauw verbonden is met de Franse school Annales. 'De broodprijs, en dus de graanprijs, is voor iedereen van groot belang. Het is dus een goede graadmeter voor de stand van de agrarische samenleving. En die is te vinden. Toen die van heel West-Europa in kaart was gebracht, bleek zich sinds de Middeleeuwen een bijzonder patroon van fasen van expansie en contractie te hebben voorgedaan, die we nu de 'seculaire trend' noemen. Groei tussen 1500 en 1650, de 'lange zestiende eeuw', stagnatie tussen 1650 en het begin van de negentiende eeuw, en weer groei van 1850 tot nu. Het aardige is dat je aan die algemene trend allerlei typen geschiedenis kunt ophangen, van cultuur tot mentaliteit.' Niet in het minst de landbouwgeschiedenis van Nederland. Slicher van Bath zelf heeft in 1957 een beroemd boek over Overijssel geschreven, anderen hebben de rest van Nederland onder handen genomen. Bieleman: 'Zelf heb ik me ooit bezig gehouden met Drenthe. Daar bestond bijvoorbeeld een pacht in natura, de garfpacht, die de rentmeesters verkochten op locale markten. De prijzen noteerden zij in een boekhouding en die kwam ik een aantal jaren geleden op het spoor. Vier maanden lang heb ik onder andere de prijzen zitten turfen van twee eeuwen locale korenmarkt. Het bleek dat die keurig met de graanprijzen in Amsterdam, en dus Europa overeenkwamen. Alleen was er sprake van, laat ik zeggen, dubbel zien. Misschien noteerden de rentmeesters hun prijzen met een jaar vertraging, maar dat is een detail.' Ondertussen zijn veel artikelen en boeken over over de landbouw in een bepaalde tijd en/of op een bepaalde plaats in Nederland verschenen. 'Dat zijn de brughoofden geweest waarop ik mijn visie heb ontwikkeld en het verhaal van mijn boek aangespannen.' Het inzicht dat dit type kennis oplevert houdt niet op bij de kleinigheden. Evenmin bij de anekdote. 'De grafieken tonen je de samenleving en dan kun je niet anders concluderen dan dat die samenleving zeer dynamisch was. Je ziet er niet alleen de Europese seculaire trend in terug, maar ook dat de bisschop van Münster in 1672 heel Drenthe platbrandde. Als lokale prijzen gekoppeld zijn aan nationale en internationale, moet men veel informatie hebben uitgewisseld. En als je dan een beetje doorzoekt, zie je inderdaad dat er tussen Amsterdam en Amersfoort een soort marathonlopers liepen om de tabaksprijzen mee te delen. Maar dat waren zeker niet de enigen die voor verbindingen zorgden. Spectaculair in de 'lange zestiende eeuw' is bijvoorbeeld het transport van tienduizenden ossen per jaar van Denemarken naar Nederland. In Denemarken koopt de adel de magere ossen van kleine boeren op en mest ze in de winter voor de export. Hier in Amsterdam zetten kooplieden compagniën op om voor gezamenlijke rekening de ossen hier te krijgen. Omstreeks de jaarwisseling gingen lieden vanuit Holland naar Denemarken om op de stallen vee in te kopen. Daar werd de prijs bepaald en het contract gesloten. In februari, begin maart kwam de stroom op gang van kudden van 40 tot 100 beesten. De 'cowboys' namen de best begaanbare wegen, onderweg waren stations waar de beesten na een dagtocht een nacht lang werden ingeschaard en eventueel wat werden bijgevoerd. Er moet een hele keten van zijn geweest. In begin mei kwamen ze hier aan en dan was het de clou dat je zo gunstig mogelijk utikwam ten opzichte van het moment dat hier de grasgroei begon. Dan liepen de beesten hier tot het najaar, want de grasproduktie was maar kort. Als het weideseizoen was afgelopen waren de beesten goed vet en werden ze verkocht voor de stedelijke bevolking en - wat tot nu toe nog wat onderschat is - de bevoorrading van de enorme handels- en oorlogsvloot. Daarvoor was het ossevlees, ingezouten tot tonnevlees, erg gewild. Kortom, als je goed kijkt, blijken gemeenschappen eigenlijk nauwelijks de kans te hebben gekregen geïsoleerd en slechts op zichzelf betrokken te zijn. De nationale en zelfs internationale verbanden waren sterk.' Waarmee nog niet gezegd is dat de locale gemeenschappen niet onveranderlijk waren. 'Nee, maar het boerenbedrijf veranderde wel degelijk. Dat op de zandgronden van de Kempen in de zestiende en zeventiende eeuw de veestapel werd benut voor het maken van boter was een marktontwikkeling. Ik moet er niet aan denken die boter op mijn boterham te smeren, maar het was een luxeprodukt, bestemd voor steden als Antwerpen. Boterkramers verzorgden het transport. Ook de landbouw daar reageerde op de markt. Het oude beeld is een tamelijk rigide opeenvolging van een jaar haver of gerst, dan vier jaar rogge en 'groenbraak', het kweken en onderspitten van spurrie, dan een jaar rogge en 'zwarte braak'. Maar boekweit verving langzaamaan de rogge en spurrie werd steeds vaker als hoofdvrucht verbouwd, want daarmee kon je de beesten voeren en die gaven de melk voor de boter. Mestbereiding werd hier al vroeg een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Dat heeft er waarschijnlijk toe geleid dat in het begin van de zeventiende eeuw het oude 'hallehuis' werd vervangen door het prototype van de 'langevel'. Hieruit kun je niet concluderen dat de gemeenschappen er een andere geestelijke cultuur op na gingen houden, maar wel dat het boerenbedrijf zich ontwikkelde en er zelfs anders uit ging zien.' Bieleman stelt zich de manier waarop de boer beslissingen nam, nogal praktisch voor. 'Boeren waren empiristen. Ze wisten veel, maar begrepen weinig. Wetenschap en techniek ging aan hen voorbij, ook in de achttiende en negentiende eeuw toen de wetenschappelijke verhandeling bij de verlichte heren in de mode raakte. Hun eigen ervaring daarentegen was groot. Ze wisten dat monoculturen de grond uitputte en de kans op ziekten deed toenemen. Ze wisten precies welke percelen het goed en welke het slecht deden. Ze kenden het weer. Maar ze luisterden ook goed naar de reizigers. Als de veepest eraan kwam, namen ze maatregelen om het vee te beschermen tegen de gevreesde ziekte. Ook zonder de wetenschappelijke inzichten van Pasteur of Koch snapten ze wel dat dat besmettelijk was. En als een reiziger begon te vertellen over de aardappel, vroeg een boer al gauw er eens een paar mee te nemen om te proberen. Heel goed gedocumenteerd is het gebruik van klaver als veevoeder, grondverrijker en onkruidbestrijder in Vlaanderen. Hoewel het een slappe tijd was vanaf 1650, een periode van contractie in de 'seculaire trend', heeft de klavercultuur daar vrij snel een hoge vlucht genomen. Een eeuw later begon de klaver zich ook elders te ontwikkelen tot 'de stoommachine van de landbouw' zoals een engelse historicus het eens, misschien wat overdreven, genoemd heeft. Nee, domheid en onwil is wel het laatste dat je het boerenbedrijf kunt verwijten. Intuitie, ondervinding, trial and error, stap voor stap, dat zijn betere woorden om de methode in het boerenbedrijf te karakteriseren.' Maar de keuterboer dan, die was toch wel ... 'De keuterboer' onderbreekt Bieleman en haalt er een grafiek bij 'de keuterboer bestaat pas kort. In de zeventiende eeuw wordt op de Drentse zandgronden de body van de samenleving gevormd door grote boeren, bedrijven met twee paarden of meer. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw maakt de komst van zuivelfabrieken het mogelijk er een klein bedrijf zonder paarden op na te houden. Die bedrijfsvorm zie je dan ook ineens opduiken. Het probleem is dat de eerste landbouwgeschiedenis kort daarna werd geschreven De mensen die dat deden, dachten dat de keuterboer zoals ze die kenden er dus wel altijd geweest zou zijn. En dat kwam ze wel goed uit om daar de vooruitgang tegen af te zetten. Fout.' En de boer hij ploegde niet voort. De grafieken wijzen het uit. Er is wat merkwaardigs met die historische grafieken aan de hand, vooral met de wat algemenere als die van de graanprijzen en de bevolkingsgroei. Je ziet goed dat er omslagen zijn, maar je begrijpt maar al te vaak slecht hoe dat komt. Rond 1650 stagneert na anderhalve eeuw zowel de bevolkingsgroei als de economie. 'Waarom in heel Europa de trend dan omslaat is een heel ingewikkeld proces. Ook al ben ik geen demograaf, de samenhang van die twee, bevolkingsgroei en economie, laat zich wel raden. Als het economisch slechter gaat, wordt er later getrouwd. En als er later getrouwd wordt, komen er minder kinderen per huwelijk. Maar hoe zo'n knik in de economische ontwikkeling van zo'n groot gebied als West-Europa precies ontstaat en waarom de volgende periode weer anderhalve eeuw aanhoudt, is minder makkelijk aan te geven. Veel ontwikkelingen vallen samen. Als in Engeland de lakennijverheid in elkaar klapt, kan de Zeeuwse boer zijn meekrap niet meer kwijt. De prijzen en kosten scharen. De eerste dalen, de tweede stijgen. In Drenthe heb ik gezien dat op het dieptepunt van de depressie de belastingdruk het grootst was. Dan krijgt de boer de duimschroeven behoorlijk aangedraaid en moet hij wel wat doen. Veel bedrijven gaan failliet. Boeren geven hun land op. Bepaalde bedrijfsvormen lenen zich voor intensivering van de produktie, andere voor extensivering. Maar het blijft globaal gezien stagneren tot de volgende knik.' De laatste anderhalve eeuw is er weer sprake van groei en expansie. Kosten en prijzen zijn weer geschaard, nu de goede kant op, maar dat zal niet lang meer duren. Als we tenminste mogen geloven dat de grafieken voorspellingen doen. 'Het verloop van de seculaire trend in West-Europa suggereert dat het boerenbedrijf vanaf nu een lange periode van stagnatie en teruggang tegemoet zou kunnen gaan. Maar ik geloof er niet zo in dat de voorspellende waarde groot is, maar hij stelt je wel in staat spelletjes met de toekomst te spelen. Wat zou er gebeuren als...? Dat is de enige betekenis die je aan de uitkomsten van dit soort onderzoek kunt toekennen. Je kunt de landbouwpolitiek er er niet mee veranderen, het milieuprobleem er niet mee oplossen en de honger er niet mee de wereld uit helpen. Geschiedenis zou je kunnen beschouwen als ons collectief geheugen dat ons kan behoeden voor overgave aan de waan van de dag. Tot nu toe blijkt de mens en dus ook de boer goed in staat oplossingen te verzinnen voor de problemen die op hem afkomen, misschien niet binnen het smalle tijdvenster van de actualiteit, maar zeker op de lange duur. Het enige dat ik kan zeggen is: het systeem heeft zo gewerkt.' Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950, Boom Meppel, Amsterdam, 1992 |
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996