'Ik ben nooit een echte Nederlandse jongen geworden. Ik zal dus in een jaar ook geen echte Balinese danser zijn.'


'Een vriendinnetje van het gymnasium in Venlo vertelde me pas dat haar moeder ons maar zigeuners vond. Eigenlijk mocht ze niet met ons omgaan. We gaven in de jaren zeventig in Frankrijk, België en Nederland onze Indische dansvoorstellingen met De gordel van smaragd, ons familiedansgroepje. We aten wanneer we maar wilden, als we maar aten. We dronken geen bier. En we woonden met zijn tienen in een huis met drie kamers. Zij vonden het bij ons, zeg maar, romantisch. Niet één, maar veel koekjes bij de thee. Batik en een wayangpop aan de muur. De enige keer dat ik carnaval vierde, was ik verkleed als Javaanse prins. En dat tussen al die boerenkielen. Ik vond de ouders van mijn klasgenoten wel chic. Advocaten, chirurgen, en zo. Hockey. Maar mijn vader was een gewoon werknemer bij een groot bedrijf. In Indonesië was hij inspecteur,eerst bij de Nederlandse en later de Indonesische politie. Hier werd hij afgekeurd toen hij in 1957, '58 solliciteerde. Hij was een centimeter te kort. Jammer, hoor, hij had best commissaris willen worden. Hij heeft er nooit een kwaad woord van gesproken. We zijn te trots voor rancune. Nog sterker, politieman is hij eigenlijk altijd gebleven. Hij vindt niets zo leuk als met politiemensen praten. Mijn ouders hadden zich voorgenomen dat wij een goede opvoeding zouden krijgen. En ik moet je eerlijk zeggen, toen ik klein was, maar ook later, kon ik niet begrijpen dat Nederlandse kinderen allerlei dingen maar tegen hun ouders durfden te zeggen. Ik weet wel zeker dat dat onbehouwen was. De omgangsvormen bij de Indische Nederlanders waren anders. Hele kleine dingen, niet met de rug naar iemand toe staan bijvoorbeeld, Nederlanders storen zich daar helemaal niet aan. Ik stoor me daar nog steeds vreselijk aan. Kijk, in het oude Indië kwamen de Europeanen bovenaan, dan wij, zeg maar, de Indo-Europeanen, en helemaal onderaan stonden de Indonesiërs. Wat mij en mijn ouders altijd opvalt is dat de Europese opvoeding in Nederlands-Indië strenger was dan hier in Nederland. Indische Nederlanders spreken niet alleen netter Nederlands dan de Nederlanders, maar ik heb in mijn opvoeding zelfs veel te maken gehad met Franse etiquette, denk ik. Mijn naam is voor een deel ook Frans. Arnaud Kokosky Deforchaux. Kokosky is Wit-Russisch. Mijn moeders naam, Philippi, is Grieks. Waar dat allemaal vandaan komt weet ik niet. Lang geleden vermengden alle volkeren zich daar in Indië. Wel weet ik dat de eerste Nederlander in de familie de overgrootvader van mijn moeder was, maar van mijn vaders kant weet ik zelfs dat niet. Een Europese opvoeding, die kregen mijn ouders. En die gaven ze ook. Na de oorlog hebben ze het zwaar gehad, hoor, daar in Indonesië. Toen keerde het om. De Indonesiërs wilden Indonesië voor zich zelf hebben, voor mijn gevoel heel logisch, maar toen kwamen zij bovenaan en werden de Indische Nederlanders erop aangekeken dat ze zich altijd Europees hadden voorgedaan. De Indonesiërs waren gevaarlijk, ze ontvoerden de kinderen, vermoordden Indische Nederlanders, verkrachtten vrouwen. Mijn moeder is Indisch, maar in de ogen van Indonesiërs toch blank, vooral op zo'n moment. Toen vrouwen en kinderen na de oorlog vrijwillig het kamp in konden, heeft ze dat gedaan. Mijn vader zat in de oorlog in een kamp. Ze ontmoetten elkaar later in Surabaya. Daar was hij ook politieman. Ze wisten dat in Indonesië hun positie na de onafhankelijkheid niet geweldig zou zijn. Indische Nederlanders die, zeg maar, voor het Indonesische volk hadden gekozen, konden hun posten wel behouden maar veel anderen, die moeilijk konden accepteren dat de staat Indonesië was gesticht, zijn echt aan lager wal geraakt, hoor. Mijn vader heeft duidelijk voor het Nederlanderschap gekozen. Tien jaar geleden had hij nog het beeld van de Indonesiër als de vijand. Toen we voor de eerste keer terug gingen naar Indonesië, tien jaar geleden, ik had net mijn eindexamen gedaan, waren ze echt ongerust dat ons wat zou overkomen als we alleen over straat zouden lopen. Dan dachten ze aan die tijd dat kinderen werden ontvoerd en zo. Maar dat gebeurde niet. Ze wilden me er zelfs achterlaten. Ze vonden dat ik er moest blijven. Om Indonesische dans te leren. In De Gordel van Smaragd was ik altijd het meest toegewijde kind. En de leraar die ik had toen ik klein was, in Maastricht, die wilde dat ik hem zou opvolgen. Vandaar. Maar ik wilde helemaal niet in Indonesië blijven. Ik kon niet zonder mijn familie, ik wist dat ik ze zou gaan missen. Ik ben toen in Arnhem gaan studeren, een klassieke balletopleiding. De handbewegingen van de Indische dans moest ik eruit trappen. Die vonden ze kitsch. In klassiek ballet zijn maar een paar handposities, de ronde hand, een verlengde arm en zo. Geflexte handen en dat gedoe met die vingers, dat kon echt niet. Het is een raskenmerk, een kwestie van lichaamsbouw. Ik heb nog steeds zwakke polsen. Dat merk ik bij push-ups. Nou, in die opleiding heb ik een andere artistieke visie op Indonesische dans gekregen. Als kind leerde ik die spelenderwijs, in een woonkamertje, bij m'n dansdocent, bij die Indische man thuis. Dat was heel fysiek. De pose die hij aannam moest je voelen, dus jouw elleboog moest tegen die van hem komen, jouw knie tegen de zijne, als hij met zijn ledematen bewoog moest je meebewegen, dat is een hele ander manier van lesgeven dan klassiek ballet of jazz. Dat is visueel nadoen. De methodiek die ik op de opleiding in Arnhem heb gehad, wil ik nu proberen in de Balinese dans te krijgen. Een nieuwe lesopbouw. Hoe leer je hier mensen Balinese dans, dat is mijn plan. Een lesmethode zonder al dat aanraken, afstandelijker. Nederlandse mensen kunnen niet tegen die fysieke aanpak. Ze zijn niet zo tactiel. Daarom ga ik nu een jaar naar Indonesië toe, naar Bali, in Den Pasar, naar de Sekolah Tinggi Seni Indonesia (Nationale Kunstacademie, FD), Balinese dans studeren. Met een beurs van de Indonesische regering en een aanvulling daarop van het bedrijf waar mijn vader werkte. Ik zal mijn familie niet meer zo missen als tien jaar geleden. De relatie met mijn vriend is sterk genoeg. Nu kan ik weg. Ik zal me moeten aanpassen aan hun voorsprong met de dans en de taal. Ik moet proberen te integreren. Maar één van hen worden is een waanidee. Ik ben nooit een echte Nederlandse jongen geworden. Ik zal dus in een jaar ook geen echte Balinese danser zijn. Dat is mijn streven natuurlijk ook niet. Als we maar van gedachten kunnen wisselen. Als ik terugkom wil ik een theaterstuk maken gebaseerd op de Ramayana, een heldenepos, maar dan met westerse invloeden, westerse muziek gemengd met gamelan. Flamenco ook. Flamenco en Balinese dans hebben allebei banden met India. Mijn benadering wordt psychologischer dan daar gebruikelijk is. Omgekeerd heb ik er al over zitten fantaseren om met mijn klasgenoten daar een projekt te doen van moderne dans. Ze zijn nieuwsgierig en open genoeg voor dat soort dingen en ik leer les te geven in een andere cultuur. In Nederland ben ik de enige met de combinatie van moderne en Balinese dans uniek. Daarom danste ik in de Max Havelaar van Jos Brink. Ik ben ook gevraagd om in december en januari in New York te dansen in een oost-west-projekt. Maar dan zit ik dus op Bali.

Ik denk dat ze zich vereerd zullen voelen met mijn bezoek.'


<<<

Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis

© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996