Het complex van de uitverkorenen | Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis |
![]() ![]() ![]() |
Van mijn nulde tot achtste en
van mijn twaalfde tot negentiende
heb ik gewoond in wijkjes voor
—ik kende het woord nog niet—
technici. Naast de fabrieken
waar zij hun geld verdienden.
Wanneer de mannen werkten,
hielden de vrouwen ons bezig.
En aan het eind van de middag
was er altijd wel wat te vieren.
Dan kroop iedereen bij elkaar.
Ik zei ‘oom’ en ‘tante’ tegen
mensen die dat niet waren.
Soms kroop een oom te dicht
bij de tante van een ander,
soms werden ooms dronken of
raakten tantes aan de sherry
maar —ere wie ere toekomt—
het waren brave mensen die
zondags ook nog kerkten.
Mijn echte ooms en tantes heb ik pas laat leren kennen. Ze waren braaf maar anders. Ze hadden geen Ford Anglia. Bij hun huis was geen fabriek. Ze gingen nooit naar Japan maar altijd naar de Westeinder. Ze woonden niet vlak bij ons. Ze waren zeker geen technici. Ze gingen wel naar de kerk. Op onze enige universiteit van goed gereformeerde huize toonden intellectuelen mij het militair-industrieel complex. ‘Daar zit je vader nou bij’, sprak één van hen tot mij, ‘en mijn naam moet er niet vallen. Spreek niet met hem over mij.’ Veel later bleek dat zijn zuster de secretaresse van mijn vader was en hij wilde voorkomen dat zijn ouders zouden horen dat hij, met zijn kameraden, niet leerde maar actievoerde. We gingen niet meer ter kerke. Zo ontstond mijn beeld van u, onzichtbare lezer van dit blad. Ik zie een op het eerste gezicht brave, well-to-do namaak-oom die helaas, bij nader inzien, duistere zaakjes opknapt voor de machtigen op deze aarde en de legers die zij aanvoeren. De waarheid van dit beeld toetste ik bij mijn goede vader, chemicus, technicus, manager. ‘Ja, ik diende de machtigen. En ja, dat ging met veel geweld. Maar nee, daarover mag en moet ik eigenlijk niet spreken. En, jongen, dankzij mijn werk hadden we het toch goed?’ Maar de kerk paste niet. Christus was lief en wat zijig, alles behalve mijn technicus die aarde en mens te lijf ging. Kerk stond dus ver van werk. Ik wendde mij tot de afgoden. Ik herinnerde mij de wayang, het Mahabharata, Ramayana, en rook aan het grote Babylon, oermoeder van de hoeren. En ik zag dat het erg goed was. Niets is de afgoden vreemd. Aarde, plant, dier en mens, ‘technicus’ inbegrepen, spelen de hen toekomende rol. Ik herlas het oude testament. ‘Laat Ons mensen maken naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, het gevogelte, het vee en de hele aarde’, stond op de allereerste bladzijde. ‘Verd...’, wist ik, ‘de technicus! Joods-christelijk heilsoldaat! Replica van die ene god!’ Ik zag het nu helder voor me. Uit veel goden koos men één, een toornige en afgunstige die zelfs geen bruid verdroeg. Toen hij dood verklaard werd, werd ‘kennis-is-macht’-kennis uitgeroepen tot opperwezen, ook jaloers, ook zonder vrouw. Zijn uitverkoren volk, u en ik, technici en wetenschappers, schrijft de wereld de wet voor. Voor hun bestwil bouwen we, waar de afgodendienaars zijn, kerkjes, schooltjes, fabriekjes. Of die het nou willen of niet. Met het zwaard in de hand. Wij vormen niet alleen maar lijden ook aan een gevaarlijk militair-industrieel-religieus complex. Ik hoop ervan, ooit, te kunnen genezen. |
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis | |
<<< | >>> |
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 2009 |