Integraal
verder, dieper
en hoger

|
Na de Deltawerken was Nederland klaar. De civiele techniek was gedoemd
tot het verrichten van periodiek onderhoud en het teren op oude roem. Maar
overstromingen van de rivieren maakten duidelijk dat er nog Deltawerk was
tot Lobith en Ternaaien. En als Nederland daarna echt klaar is, zijn de
Lage Landen ook echt vol. De civiele techniek maakt zich op om ondergronds
en in zee te gaan.
Oostelijk Flevoland viel in 1957 droog, Zuidelijk Flevoland in 1968.
Het waren de laatste polders van de al in de negentiende eeuw bedachte
Zuiderzeewerken. En de eerste waarvoor de ontwerpers de auto als maat namen.
‘In Oostelijk Flevoland is nog rekening gehouden met kinderen die op de
fiets naar school zouden gaan, maar Zuidelijk Flevoland is het enige gebied
in heel Nederland met een schaal waar fietsende kinderen niet in passen’,
weet ir. C. Heijnis, technisch directeur van het hoogheemraadschap Fleverwaard
dat sinds tien jaar het water in de twee polders beheert.
De wereld van de auto was een droom van overzichtelijkheid. Mensen
leven in de stad, handel en industrie vestigen zich aan de rand daarvan
en boeren werken op grote, rechthoekige kavels ver buiten de bebouwde kom.
Voor de nodige recreatie worden bossen en stranden ingericht. Transport
gaat over rechte wegen. Waterhuishouding is rechtlijnige hydrologie. Drinkwatervoorziening
en verwerking van afval en afvalwater zijn plaatselijke activiteiten. Op
de kaart ziet de droom er ook nu nog ? dertig, veertig jaar later ? mooi
uit. Hollands. Eenvoudig. Helder. Een Mondriaan. Maar wie door het land
rijdt, mist de fietsende kinderen. Heijnis: ‘Flevoland is het produkt van
zuiver cultuurtechnisch denken. Daar moeten wij nu de uitkomst van andere
inzichten overheen leggen. Integraal waterbeheer bijvoorbeeld. Of de mogelijkheid
van een gedifferentieerde agrarische bedrijfsvoering. De schaal was zo
groot dat er een tussenverkaveling naar kleinere eenheden heeft plaats
gevonden.’
De trots van het hoogheemraadschap is een projekt dat in december 1996
is opgeleverd. Een gebied van 10.000 hectare, iets meer dan tien procent
van de totale oppervlakte van het totaal, moest met het oog op de overgang
van agrarische bulkproduktie naar fruitteelt opnieuw worden ingericht.
Van tien kilometer ver moest er water komen van goede kwaliteit. De afstand
was geen nood maar een deugd omdat het tussenliggende gebied droogteproblemen
kende en er dus integraal gewerkt kon worden. Grond werd aangekocht. Lange,
smalle en diepe ‘tochten’ werden vergraven. Op zes plaatsen werden ‘hevels’
gezet. Vele ‘stuwtjes, klepjes en duikertjes’ werden elektrisch aan elkaar
gekoppeld. Telefoonleidingen werden gelegd voor de nodige communicatie.
Voor het meten en regelen werd een computerprogramma ontwikkeld. Het resultaat
is een watersysteem dat zichzelf reguleert. De invloed van slecht weer
op de fruitbomen, met name vorst, is geminimaliseerd.
De waterkeringen van de polder noemt Heijnis ‘een onderwerp apart’.
Het hoogheemraadschap kwam bij haar oprichting met de overheid overeen
dat de nodige dijkverzwaringen rond het jaar 2000 klaar zouden zijn. Maar
toen een paar jaar geleden met de voorbereidingen werd begonnen, was het
eerste punt van discussie of ‘ze eigenlijk wel omhoog moesten’. De beschikbare
modellen zijn namelijk gebaseerd op kennis van de zee en van de rivieren
maar het IJsselmeer is een groot meer. Het gevolg? ‘In de berekening van
de kruinhoogte van dijken zitten steeds meer onzekerheden. Vroeger was
er een ingenieur die je vertelde hoe hoog dat ding moest worden en dan
bouwde je het. Dat bouwen is nog steeds geen probleem maar het voorwerk
wordt steeds zorgelijker. De modellen zijn zo in ontwikkeling dat je weinig
wetenschappelijk houvast hebt. En dan heb ik het nog niet eens over de
maatschappelijke processen die van invloed op de vorm van civieltechnische
projekten zijn. Dat geldt zeker niet alleen voor de Betuwelijn en het Groene
Hart maar ook voor onze eenvoudige dijkjes.’
Ook voor het geld maakt Heijnis graag een vergelijking tussen lokaal
en nationaal. ‘Het fruitbomenplan heeft tien miljoen gekost. Zet dat af
tegen onze omzet van zestig miljoen en je krijgt een verhouding die sterk
lijkt op die tussen nationale investeringen en nationaal inkomen. Het gaat
om enorme bedragen die om een integrale benadering vragen.’
In Delft ligt in het laatste decennium van de twintigste eeuw Groot
Nederland op de tekentafel. Een overeenkomst met de projekten in Flevoland
is dat ze veel geld ? ‘een miljard of twee’ ? kosten. En dat daarvoor nieuwe
omgangsvormen moeten worden bedacht. En dat civieltechnisch alles kan.
En dat ‘de politiek’ uitmaakt of ook alles gebeurt. En dat de civiele techniek
daarom interdisciplinair ? in het samenwerkingsverband dat zich buigt over
het gebruik van ondergrondse ruimte zitten zelfs filosofen ? moet zijn.
En dat het management van de projekten integraal moet zijn.
Maar er zijn twee belangrijke verschillen tussen de plannen voor Groot
Nederland en de werkelijkheid van Flevoland. Eén, de droom is niet
meer een wereld met auto’s maar een wereld met reusachtige schepen, veel
vliegtuigen en supersnelle, mischien wel zwevende treinen. En twee, het
probleem is niet het leggen van de menselijke maat over een te grote schaal
maar het leggen van een grote schaal over een al te menselijke maat.
Groot Nederland bestaat uit één stad, de Randstad. ‘Alleen,
waar wil de politiek die laten ophouden?’ vraagt prof.ir. W.J. Vlasblom
van de sectie grondverzet bij werktuigbouwkunde in Delft zich af. ‘Rij
naar het oosten en je ziet hoever de grens al is opgeschoven.’ Zoals tweehonderd
jaar geleden de Nederlandse steden uit hun wallen braken en de wallen stadswandelingen
werden, zo staat nu de Randstad op knappen en moeten grote delen van het
omringende land door de stad ontwikkelde natuur worden. En zoals de Nederlandse
steden toen met kanalen en spoorwegen aan elkaar verbonden werden, zo zal
de randstad nu met spoorwegen, scheepvaartroutes en luchtverbindingen aan
grote centra in de rest van de wereld worden gekoppeld. Vlasblom windt
er geen doekjes om dat de civiel technici de komende decennia niet in het
oosten maar in het westen aan de slag moeten. De Randstad moet uitbreiden
in zee.
In zee zullen grote schepen moeten kunnen aanleggen. ‘Wij zijn altijd
vervoerders geweest. Op de tekentafels liggen containerschepen die twee
keer zo groot zijn als de huidige. Die steken dieper en hebben grotere
havens nodig. Dat is de inzet van de politieke discussie over de tweede
Maasvlakte. We praten daarbij over het verzetten van achthonderdmiljoen
kubieke meter zand vanaf het jaar 2000.’ In zee zullen vliegtuigen moeten
kunnen opstijgen en landen. ‘Schiphol verstopt snel en een tweede luchthaven
in de Noordzee bij IJmuiden zie ik er op een termijn van vijftien jaar
wel komen. Maar diep in mijn hart vind ik dat dat groter aangepakt zou
moeten worden. Zouden Londen, Parijs, Brussel en Amsterdam de koppen niet
bij elkaar moeten steken om na te denken over een grote gemeenschappelijke
luchthaven richting Kanaal? Daar zijn plekken met dieptes van een meter
of dertig die we gemakkelijk aan kunnen. De nieuwste slibzuigers kunnen
grond van 75 tot 100 meter diep ophalen en daar bouwen we zo weer een fort
van. Het kost natuurlijk wel wat meer zand dan bij IJmuiden maar vier landen
zijn dan voor lange tijd van hun luchthavenproblemen af.’ Tenslotte zullen
in zee mensen moeten wonen. ‘Ik hoop dat Ronald Waterman de realisering
van zijn Nieuw-Holland tussen Scheveningen en Hoek van Holland meemaakt
maar dat zal wel iets langer dan vijftien jaar duren.’
Ervaring met ‘site preparation in zee’ zoals Vlasblom het noemt is
ondertussen op een aantal plaatsen in de wereld opgedaan. Zelf is Vlasblom
nauw betrokken geweest bij de aanleg van het nieuwe vliegveld van Hong
Kong bij Chek Lap Kok. Een groep van Japanse, Engelse, Amerikaanse, Belgische
en Nederlandse bedrijven heeft daar in drie jaar tijd voor een dikke twee
miljard gulden ‘een klein eiland opgeblazen en in zee geschoven’. Opdrachtgevers
voorkwamen kostenoverschrijdingen door de aannemers voor vaste bedragen,
‘lumpsums’, te laten werken. ‘Dat maakt de inschrijfbedragen wel wat hoger
maar risico’s kunnen daarna nauwelijks nog door uitvoerders op opdrachtgevers
verhaald worden.’
En technisch ? Vlasblom gebruikt dezelfde woorden als Heijnis ? is
er ‘geen probleem’. De Nederlandse zee is wat onrustiger dan die in Hong
Kong maar daar staat tegenover dat je daar weer het risico van een typhoon
loopt. En natuurlijk kan het altijd beter. Promovendi doen ‘tamelijk fundamenteel
onderzoek’ aan het transport van slib door pijpleidingen, het bezinken
van zand in sleepzuigers, het verhogen van de efficientie van het lossnijden
en opzuigen van de grond, het nauwkeuriger maken van de besturing van de
zuigkoppen, maar niets van dat al is een bottleneck in de verwerkelijking
van de plannen. De enige flessenhals is ‘de politiek’.
Maar de Randstad kan geen jaren op uitbreiding in zee wachten. Treinverbindingen
met het zuiden en het oosten moeten nu al aangelegd worden. En het wegverkeer
zit muurvast. Oplossingen kunnen niet uit de lengte. Fijnmaziger kan het
net niet worden. De afgelopen decennia zijn ze gezocht in de breedte. Meer
rijstroken. Maar in de komende decennia zullen ze in een on-Hollandse dimensie
gezocht moeten worden. De diepte.
‘Het is een geleidelijke
ontwikkeling geweest die sinds een paar jaar in een enorme stroomversnelling
zit’, vertelt ir. J. Arends van de sectie ondergronds bouwen aan de faculteit
civiele techniek in Delft. ‘Het ondergronds werken zonder sleuven te graven
heeft zich ontwikkeld in wat wij de kleine infrastructuur noemen, waterleiding,
riolering, bekabeling. Maar verkijk u niet op het woord klein. Gasleidingen
met een diameter van anderhalve meter worden over een lengte van anderhalve
kilometer onder een rivier door geboord en geperst. Voor leidingverzamelingen
worden zelfs tunnels met een diameter van drie-en-een-halve meter aangelegd.
Wat kleine infrastructuur heet, is nogal groot en de stap naar de grote
infrastructuur werd klein. Bij de Noord-Zuid-lijn van de Amsterdamse metro,
de hogesnelheidslijn van Amsterdam naar Parijs, de Westerscheldeverbinding
in Zeeland, de Heijenoordtunnel in Rotterdam, de Betuwelijn naar Duitsland
en de tram in Den Haag is die stap nu naar het lijkt gezet.’
Boortunnelbouw is niet nieuw. ‘Het werd hier weggehouden onder het
mom dat het technisch niet kon. In het buitenland zou men het òf
in zand òf in klei kunnen. In zandgronden moet de kop van de boormachine
tegendruk leveren om te voorkomen dat de grond zomaar wegloopt. In kleigronden
moet de boorkop juist de grond kneden om haar weg te kunnen krijgen. In
die merkwaardig gemengde bodem van ons zou geen van beide methoden werken.
En dat is dus onjuist. We hebben gekeken of we één van beide
machines konden aanpassen aan onze grond. Maar wat het beste werkt, bleek
ons, is dat we de grond aanpassen aan de machine, dat we voor het boren
de grond door de boorkop laten bewerken zodat zij een voor de machine geschikte
consistentie krijgt. Met aannemers en fabrikanten van materialen, die we
aan de grond kunnen toevoegen, hebben we machines ontwikkeld die zo goed
werken dat we nu al tunnels met een diameter van een meter of tien
aan kunnen en binnen afzienbare tijd ook van een meter of vijftien. Natuurlijk
moet er wel vooraf goed grondonderzoek zijn verricht en moet de machine
door terugkoppeling van meetgegevens in staat zijn haar werking aan veranderende
omstandigheden aan te passen. Maar dat kan allemaal en aan verbeteringen
wordt onderzoek gedaan.’
Het ondergronds bouwen is in een paar jaar ? Arends: ‘Ik ben er zelf
in de aannemerij in 1989 over gaan denken’ ? goed georganiseerd. Het Civieltechnisch
Centrum Uitvoering, Research en Regelgeving heeft in Gouda een Centrum
Ondergronds Bouwen in het leven geroepen waarin overheid en bedrijfsleven
samenwerken om greep op alle aspecten van dat werk te krijgen. Het ondergronds
bouwen vereist een omslag in de technische en maatschappelijke cultuur.
De Deltawerken hebben de Nederlandse civiele techniek opgezadeld met een
remmende voorsprong. Caissons. ‘Daarmee kun je prachtig tunnels bouwen’,
zegt Arends. ‘Alleen, waar is nog plaats om die caissons te bouwen? Voor
de Velzertunnel werden ze in Zeeland gemaakt en over de Noordzee verscheept.
Dat is nogal een mijl op zeven.’ Voorts lijkt ondergronds bouwen op het
eerste gezicht duur. ‘Maar de mensen zijn toch al bijna zo ver dat ze alle
rompslomp van het graven van sleuven als een zware belasting beschouwen.
En dan blijkt duur ineens aanvaardbaar.’ Tenslotte zullen mensen moeten
wennen aan ondergronds leven. ‘Niet alleen het verkeer gaat ondergronds.
In Frankrijk is het Louvre bijvoorbeeld in de diepte uitgebreid. Waarheen
zou het in dat stukje Parijs anders moeten? Dat soort dingen zullen we
in de Randstad ook krijgen. En afvaltransport en goederendistributie in
steden zal zich ook wel ondergronds gaan afspelen.’
De TU Delft heeft een integrale aanpak van het ondergronds bouwen mogelijk
gemaakt door in 1995 een leerstoel ondergronds bouwen en een interfacultaire
werkgroep Gebruik Ondergrondse Ruimte in het leven te roepen. Studenten
uit de faculteiten civiele techniek, bouwkunde, werktuigbouwkunde, technische
aardwetenschappen, mijnbouwkunde, technische bestuurskunde en wijsbegeerte
kunnen er afstuderen. Wijsbegeerte? ‘Ja. Het is zeker dat de mens en de
cultuur door dit soort technische ingrepen beïnvloed worden. Niet
dat we nadenken over de mens in het derde millennium na Christus. We zijn
mensen van de praktijk. Maar die willen we dan ook grondig kennen.’
In de Randstad zal net als in de rest van de wereldsteden niet alleen
steeds dieper maar ook steeds hoger gebouwd worden. De wijk Rotterdam heeft
al zijn Delftse Poort en de rivaliserende wijk Amsterdam zijn Rembrandt
Toren. Daar circuleert ook nog steeds het plan voor de 210 meter hoge Larmag
Toren. En wat te denken van het plan voor een zeven kilometer hoge toren
om de jetstream op die hoogte om te zetten in elektriciteit? Prof.dr. Frans
Saris, directeur van ECN, lacht. ‘Het is opvallend stil geworden.’
De vraag is of alle plannen voor Groot Nederland energetisch uit kunnen.
‘Zeker, want we zitten met een overcapaciteit van elektriciteit. Dat is
ook de reden waarom we van die toren zo weinig horen. Bij ECN onderzoeken
we daarom de mogelijkheden om het gebruik van fossiele brandstoffen terug
te dringen. De resultaten daarvan zullen grote invloed hebben op onze gebouwde
omgeving. Met efficiënt, dus anders bouwen kun je tientallen procenten
op het energieverbruik besparen. En zonnecellen op huizen werken bijvoorbeeld
ook fantastisch. Maar dat is voorlopig nog te duur. Concreet zijn de plannen
met windmolens. Die worden binnenkort in zee gezet. We zitten er al voor
om de tafel met de betrokken partijen.’
Het in de verte, diepte en hoogte verbouwde Groot Nederland zal net
als Flevoland van verre herkenbaar zijn aan windmolens. De civiele techniek
aan het eind van de negentiende eeuw was in staat Noord-Nederland inclusief
een binnenzee als maakbaar terrein te zien. Binnen honderd jaar werd dat
terrein vermaakt. De civiele techniek aan het eind van de twintigste eeuw
is in staat heel Nederland inclusief de Noordzee als maakbaar terrein te
zien. En ook dat zal binnen honderd jaar vermaakt zijn.
Maar ook dan zullen er civiel technici bezig zijn om dat wat nu bedacht
is en dan uitgevoerd aan de eisen van de jaren negentig van de eenentwintigste
eeuw aan te passen. Eisen die wij niet kennen en ons niet kunnen voorstellen. |