Twee jaar geleden
stond het verdwijnen van de grenzen enorm in de belangstelling. Iedereen
schreef erover, van Harry Mulisch tot de columnist van het blaadje van de
Amsterdamse Kamer van Koophandel. Maar over het grensgebied van ons land
schreef niemand. Het leek me wel eens goed te gaan kijken wat er nou eigenlijk
ging 'verdwijnen'. Grondig te bekijken. Lopend. Als je het met de auto doet
ben je in twee dagen rond en zie je niets dan asfalt. Bovendien - je realiseert
je dat bijna nooit - staan bijna alle wegen loodrecht op de grens. Alleen
in landen waar het oorlog is en de grens permanent bewaakt moet worden,
lopen er wegen langs de grens. In Iran bijvoorbeeld, maar niet bij ons.
Om me te dwingen bij de grens te blijven besloot ik alle grenspalen te
fotograferen. Even was er ook het plan ze allemaal met een touwtje te
verbinden, maar dat ketste op praktische bezwaren af. Toch was de wandeling
ruw. Dwars door maisvelden en weilanden. En vaak grote omwegen, omdat
een watertje de doorgang belette. Het daggemiddelde lag daardoor behoorlijk
laag. Een beroepsmilitair vertelde me dat ik de bepakking en de snelheid
van een commando had. Dat terwijl ik nooit in het leger ben geweest.
Op deze manier is onze grens meer dan duizend kilometer lang. Het is ongelooflijk
maar waar. Zo'n afstand had ik nog nooit gelopen. De eerste nacht lag
ik ziek, zwak en misselijk in mijn tentje. Overal pijn, ijlen. Duizend
kilometer, duizend kilometer, duizend kilometer, ging er door mijn hoofd.
Je lijkt wel gek. Ik was ervan overtuigd dat ik hoge koorts had en de
reis direct zou moeten opgeven. Maar de thermometer was onverbiddelijk.
Niks hoge koorts, pure inbeelding, pure angst. Daarna heb ik tien weken
lang geen last meer gehad van dit soort aanvallen. Het schijnt dat het
erbij hoort. Iedere lange-afstand-loper slaapt de eerste nacht slecht.
De tocht begon aan het Zwin, Zeeuws-Vlaanderen. Omdat het Zwin nog steeds
verzandt, wandelt de grenspaal die er staat. Hij staat nooit op zijn plaats.
Op een mooie zomerse zondagmiddag was een bepakte en gezakte gek dus een
grenspaal aan het zoeken tussen de schaars geklede badgasten. Ik had er
een vaag vermoeden van hoe die dingen eruit zagen, maar wist toch niet
goed waar ik op moest letten. Het zijn taps toelopende gietijzeren palen
met een soort druppel erop. Ze dragen twee wapens en een nummer. Maar
369, ho maar, niet te vinden. Uren ben ik bezig geweest. Wat bleek uiteindelijk?
De paal staat alleen met zijn topje boven het duin en de druppel is eraf
geschoten.
Op mensen met een geweer, jagers, smokkelaars en soldaten, oefenen grenspalen
een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Een aantal is volstrekt aan
barrels geschoten, in bijna allemaal zitten kogelgaten. Raar, want de
palen zijn aandoenlijk. Ik had de neiging ze te strelen. Kennelijk roepen
mooie dingen bij anderen moordneiginggen op. Maar de smid te Sint Kruis,
enkele tientallen kilometers van het Zwin, is een medestander. Hij heeft
'zijn' grenspaal na de oorlog opgelapt. Helaas hebben weer en wind zijn
lappen losgeweekt. Het is nu de charmantste grenspaal van allemaal.
Wat zie je behalve grenspalen nog meer aan de grens? Eigenlijk niet veel.
Maar alle grensgemeenten waren van te voren van mijn komst op de hoogte
gesteld en velen hadden gereageerd. Dankzij hun medewerking sprak ik vele
honderden mensen.
Zeeuws-Vlaanderen was, laat ik maar zeggen, het gezelligste stukje grens.
En dat ondanks - of juist 'wat hebben we gelachen in de oorlog' dankzij?
- dat het in de laatste oorlog zeer geleden heeft. De man die me daar
alles van vertelde was de Beligische douanier Roger Morre. In een dienstauto
met chauffeur leidde hij me langs alle plekken waar in het najaar van
'44 vreselijk gevochten is. De volgende ochtend stond hij in zijn eigen
auto met een trui over zijn uniform aan mijn tentje. Hij had nog wat artikelen
en boeken die ik per se moest lezen. Ik pik hem eruit, maar in Zeeuws-Vlaanderen
was iedereen toeschietelijk en behulpzaam.
In Brabant is dat gans anders. Daar loopt de grens in het niets. In mijn
herinnering is de Brabantse grens verlaten. De bewoonde wereld was altijd
enkele kilometers weg. Dat is veel als je lopend bent. Wat je daar weer
meer ziet - of ga je er beter op letten? - zijn monumenten en kapelletjes.
Het mooiste vond ik de gedenksteen in de buurt van het Hooge Mierde. Het
eeuwige prikkeldraad aan de grens stulpt vanaf de Nederlandse kant België
in om een sombere, eenzame boom heen. Alsof Nederland de boom heeft willen
annexeren. Onder de boom ligt een gedenksteen: 'Aandenken aan onze teergeliefde
echtgenoot, vader, zoon en broeder Jan Jozef Beijens, alhier onschuldig
neergeschoten op 25 augustus 1950'. De douane zal wel gedacht hebben dat
Beijens smokkelde, terwijl hij misschien gewoon aan het wandelen was.
Gewoon aan het wandelen. Net als ik.
In Brabant viel het me ook op hoeveel grenzen er zijn die we geen grenzen
noemen. Ze dateren van honderden jaren geleden. Midden-Brabanders zijn
niet dol op West-Brabanders, en omgekeerd. De scheidslijn ligt vlak voor
Goirle. Het zou komen omdat de handel van Tilburg, wol, en van Goirle,
kaatseballen, driehonderd jaar geleden via Breda naar het westen moest.
Daar zaten ambtenaren, die de boel oplichtten. De Midden-Brabanders zijn
er nog steeds boos om. Ongelooflijk? Maar waar. Later ben ik er eens op
gaan letten. Overal in Nederland zijn er van dat soort grenzen. Streekgrenzen.
Grenzen van onmin met de buren.
In Limburg, tussen Maasbracht en Eijsden, is een rivier de grens: de
Grensmaas. Het is eigenlijk de enige natuurlijke grens van ons land. Ik
wilde varen. De Grensmaas zelf is onbevaarbaar, maar er loopt een druk
bevaren kanaal langs. Een beetje smokkelen dus. Op de sluizen bij Maasbracht
ben ik gaan liften en was in een kwartier weg met de Arbeco van Van Dijk.
Een onvergetelijke etappe. Niet alleen omdat ik even niet hoefde te lopen,
ook omdat Van Dijk vol met de meest onwaarschijnlijke verhalen van 'all
over the world' zat. Een voorbeeld? In zijn portefeuille had Van Dijk
een foto van hem en zijn vrouw in Bahrein. Bijzonder was dat prins Bernhard
er ook op stond. 'Zie je z'n tatoeage?' wees Van Dijk. Waar een grenswandeling
al niet goed voor is.
Bij Vaals ga je de bocht om. Van België naar Duitsland. Van gemoedelijkheid
naar spanning. Laat ik met iets aardigs beginnen. Nederland had vroeger
behalve Duitsland en België nog een buurland: Neutraal Moresnet.
Het grensde aan ons land bij de Vaalserberg, dat zodoende geen Drie- maar
een Vierlandenpunt was. Het eind van het landje kwam met de Duitse invasie
van België in augustus 1914. De sprookjesachtige geschiedenis van
het landje kan nog door een handvol mensen worden naverteld. Er lag een
zinkmijn die Nederland, België en Duitsland elkaar niet gunden. Het
heeft op de nominatie gestaan de Esperantohoofdstaat van de wereld te
worden. Maar meer vertel ik er niet over. Over een paar maanden kunt u
het allemaal zien op het derde net bij de NOS.
Niet alleen de Tweede, maar ook de Eerste Wereldoorlog is nog voelbaar
in deze streken. Bij Teuven, net even over de grens in België, staat
een monument met een bizarre geschiedenis. De Belgen vonden de invasie
natuurlijk niet leuk. Er ontstond dan ook een druk grensverkeer tussen
het neutrale Nederland en het onder de voet gelopen België. Voedsel
ging de grens over, maar zeker ook wapentuig. Dat vonden de Duitsers weer
niet leuk. Ze plaatsten waar het hun uitkwam een hoogspanningsdraad langs
de grens. Mensen die probeerden te passeren bleven er gewoon aanplakken
en verkoolden. Voor die mensen richtten de Belgen een monument op.
Maar het verhaal is nog niet afgelopen. In 1940 betrokken de Duitsers
België weer in een oorlog. Toen ze bij het schrikdraad-monument kwamen,
ontstaken ze in woede en schoten het aan barrels. Dat schokte de Belgen
zo, dat het tot in de jaren 60 heeft geduurd voordat ze de moed en het
geld verzameld hadden om het monument voor de tweede keer op te richten.
Nu staat het er gelukkig weer in volle glorie bij.
En of je het wilt of niet, later komt het monument weer in je gedachten
op. Het Elmpter Wald bij Roermond huisvest sinds de Tweede Wereldoorlog
enkele militaire bases. Er komen weinig burgers in het bos. De soldaten
komen er alleen voor hun werk. Daar profiteren de everzwijnen van. Ze
hebben minder last van straaljagers dan van dagjesmensen en vermenigvuldigen
zich als de komijnen. Vinden de Nederlandse boeren in de omgeving. De
evers komen de grens over, rossen door het bouwland en vernielen de oogst.
Maar daar hebben 'wij' wat op gevonden. Een gemeenschappelijke inspanning
van de Nederlandse boeren heeft ertoe geleid dat er langs tientallen kilometers
grens schrikdraad is gespannen. Indachtig het monument bij Teuven borrelt
de volgende zin op: in de Eerste Wereldoorlog beletten de zwijnen de mensen
de grensovergang, nu de mensen de zwijnen.
Dit lijkt een aardig 'grapje', maar het is echt waar: aan de Nederlands-Duitse
grens neemt de spanning toe. Het is geen open grens. Een Nederlander mag
op alle plekken Nederland binnenkomen, maar hij mag niet zomaar op alle
plekken Duitsland in. Ook nu nog wordt er regelmatig geschoten. De IRA
pleegt aanslagen op Engelse soldaten van de bases die hier na de Tweede
Wereldoorlog door de geallieerden zijn betrokken.
Het bekende 'Ausweis bitte!' wordt aan onze oostgrens vaak gehoord. Op
een vroege ochtend werd het dwars door mijn tent en mooie dromen heen
toegeroepen. Haastig trok ik wat kleren aan en stak mijn hoofd naar buiten.
Ik keek recht in de lopen van twee machinegeweren. Twee jongens in diepblauw
gevechtstenue hielden de wapens vanaf de heup op me gericht. Maar ze bleken
alleraardigst. Ze waren op zoek naar terroristen en wisten niet zo goed
wat ze met een gek aanmoesten die de hele grens langsloopt. 'Onderscheid
moet er zijn' zeggen ze als ze hebben begrepen dat de wandelende gek ongevaarlijk
is.
Maar laten we wel wezen. Ook wij hebben boter op ons hoofd. Daar kwam
ik vrij ongenadig achter in het Gelderse Groesbeek. Het ligt bij de bekende
'brug te ver', die de geallieerden in het najaar van 1944 niet konden
oversteken. Het dorp werd ontruimd, de woningen ingenomen door overwinterende
'bevrijders'. Maar ze stalen wel de in de haast achtergelaten geldkistjes
uit de ter beschikking gestelde huizen. En misschien ook de (imitatie-)edelstenen
uit de zilveren wijnbeker in de plaatselijke roomse kerk. G.G. Driessen,
die de geschiedenis van Groesbeek schrijft, is er nog aangedaan over als
hij het me vertelt.
En de enige onaangename aanvaring met de douane was met de Nederlandse
velddienst op een stormachtige zondagochtend. Ik moest alles uitpakken
ondanks het feit dat ik mijn paspoort helemaal vol had staan met stempeltjes
van alle gepasseerde grensovergangen. Deze mannen kenden het 'onderscheid
moet er zijn' van de eerder genoemde jonge Duitsers niet. Maar goed, één
controle op de duizend kilometer is zo gek nog niet.
Boven de rivieren neemt de spanning af. In die streken werd de tocht
toch vooral een aangename wandeling. Ik heb ervan genoten, maar het leven
werd 'normaler'. Minder oorlogsverhalen, minder wild west. Misschien was
ik er ook aan gewend geraakt en zag ik het niet meer. Dat weet ik niet
zo goed. Zeker is dat de uitloop minder heftig was dan het begin en het
midden.
Nog even kwam ik met de oorlog in aanraking. Dit keer was het eerder verheven
dan vervelend. In het Groningse Bourtange heeft mevrouw Koeman van de
kleine synagoge in het dorp een prachtig monument gemaakt. Een paar honderd
jaar geleden hebben er zich joden gevestigd omdat het voor hen beter toeven
was aan deze dan aan gene kant van de grens. Sinds 45 jaar zijn er geen
joden meer in de voormalige vesting. Maar het zou me verbazen als de sjoel
ooit zo mooi geweest is als nu. Dankzij de inspanningen van een niet-joodse
vrouw wordt het verhaal van het anti-semitisme nooit meer vergeten.
Het einde van de tocht is Nieuweschans. Een laatste anecdote maakt het
verhaal rond. In een café hangt een foto van de zaak aan de muur.
Tot mijn grote verbazing zie ik erop dat er voor de zaak een Nederlandse-Belgische
grenspaal staat. Die had ik helemaal niet gezien. 'Nee,' zegt de baas
'die is er ook niet meer.' Dan vertelt hij hoe hij 'ooit ergens' een heuze
grenspaal 'op de kop had getikt'. Jaren had die voor zijn kroeg gestaan.
Misschien hadden ze hem daar in het zuiden wel gemist, maar ze hadden
hem in ieder geval hier in het noorden nooit gevonden. Tot er, stom toevallig,
eens een grenspalengek in de kroeg was neergestreken. Die had de zaak
aanhangig gemaakt. De grenspaal moest terug. En alles was weer bij het
oude.
Dat is ook de conclusie van mijn wandeling. De grenzen mogen opengaan,
ze zullen niet verdwijnen. Het grensgebied zal een streek blijven vol
verhalen. Belgen en Duitsers zullen geen Hollanders worden, en omgekeerd.
De grens is een eeuwenoud lidteken, waar geen plastische chirurgie tegen
helpt.