De kans op een watersnoodramp à la 1953 is gereduceerd
is tot één tienduizendste per jaar. De grens tussen land
en zee, de kust, heeft ogenschijnlijk haar definitieve vorm bereikt. In
de nadagen van het harde bouwen heeft het zachte denken zich echter ontwikkeld
tot een sterk instrument in de kustverdediging. Zo sterk dat de huidige
scheiding tussen zee en land in de komende jaren ter discussie zal staan.
Komen er wadden voor Zeeland, duinen voor Kijkduin
of een slufter bij Noordwijk? 'Waarom zouden we over onze rivieren
zo anders denken dan over dat stukje binnenzee waar we toevallig aan liggen
en dat ook maar door een overstroming is ontstaan?' vraagt prof.dr.ir.
W. Beek, voorzitter van de Stichting Nieuw-Holland zich af.
Een strandwandeling in Noord-Holland biedt deze herfst niet alleen zicht
op natuur, maar ook op techniek. Tussen Bergen en Camperduin bijvoorbeeld
kan de wandelaar niet om de enorme buis heen die in zee bij een sleepboot
begint en op het strand bij een paar buldozers en vrachtwagens eindigt.
Eens in de drie uur, dag en nacht, meert een groot schip bij de sleepboot
af en begint de buis blubber te braken. Er zijn wandelaars die hun wandeling
afstemmen op deze cyclus, zo spectaculair vinden ze de gebeurtenis. De
techniek heet zandsuppletie. Het doel is kustverdediging. 'Zandsuppletie
is even simpel als doeltreffend' zegt R.E. Waterman, statenlid in Zuid-Holland
en adviseur van enkele overheden en kennisinstituten in Nederland en elders
in de wereld. 'Zand wordt door daartoe ingerichte schepen uit zee opgezogen
op plaatsen waar het zo weinig mogelijk schade aanricht, overwegend van
tijdelijke aard. Het wordt naar de kust getransporteerd en dan, afhankelijk
van de plaatselijke situatie vlak voor de kust, op het strand of wat verder
landinwaarts weer neergelegd. Dankzij water, wind en plantengroei kunnen
uit het opgespoten zand nieuwe duinen ontstaan. De techniek is veelal goedkoper
dan het aanleggen van harde zeeweringen als strekdammen, ondanks het feit
dat suppleties met een zekere regelmaat herhaald moeten worden.' Het moderne antwoord op het verdwijnen van zand is het aanvoeren ervan. Het lijkt zo'n simpele gedachte, maar hij is niet veel meer dan tien, twintig jaar oud. Voordien leken dijken, basalt en beton in de ogen van de ingenieurs beter geschikt om het geweld van de zee te keren. Nog weer eerder, tot in het begin van de negentiende eeuw, was hout het meest gebruikte materiaal, ook om de dijken te versterken. Er zijn van beide technieken nog toepassingen te vinden en ze doen nog altijd hun werk. Maar, dijken, hout of steen, de achterliggende gedachte bij de kustverdediging was: 'Hard tegen hard.' Het labiele evenwicht tussen land en zee verkreeg stabiliteit door het statisch te maken. Als we ons een analyse van de aggressie mogen veroorloven, het uitgangspunt was angst. Ir. J.N. Svasek heeft als eerste de mogelijkheden onderkend die het bestrijden van de zee met haar eigen middelen bood. Als de zee bij machte is om geholpen door de wind haar eigen barrières op te werpen, de duinen, dan moet het ook mogelijk zijn de zee daarbij een handje te helpen, was de gedachtesprong die hij maakte. Waterman: 'Bouwen met de Natuur noemde Svasek zijn nieuwe concept in 1979. Als we dynamiek van de zee onderkennen en gebruiken, kunnen we een dynamische evenwichtskustlijn creëren, waarbij aangroei en afslag tot een stabiele kust leiden. De zee is daarbij een partner geworden.' Ook in het technisch denken maakt angst voor de zee nu plaats voor bewondering. En verlangen. De verantwoordelijkheid voor de kustverdediging ligt bij de centrale overheid. In 1989 formuleerde Rijkswaterstaat de discussienota Kustverdediging na 1990 waarin vier mogelijke reacties op de geschetste problemen op hun merites werden beoordeeld. Als alleen de veiligheid telt, kan volstaan worden met zandsuppleties op plaatsen waar versmalling van de duinenrij gevaar voor het achterliggende land oplevert. Voorts moeten harde zeeweringen en belangrijke duinenrijen onderhouden worden. Op plekken waar de duinen zich zonder gevaar kunnen terugtrekken en strekdammen of palenrijen zijn, moeten de harde verdedigingswerken landinwaarts verlengd worden. Rijkswaterstaat noemt deze optie terugtrekken . Als niet alleen veiligheid, maar ook bescherming van waterwinning, natuurbehoud, recreatie e.d. beleidsdoelen zijn, moet er meer van hetzelfde gebeuren. In deze keuze, handhaven, zit veel rek. Wat is natuur? Waar zit de recreatie? Tenslotte is er nog een derde alternatief: aanval is de beste verdediging. De bedoeling van het zo genoemde zeewaarts verdedigen van de kust is om in zee zandreserves op te bouwen voor zwakke plekken in onze kust. Zeewaarts verdedigen is er op drie plaatsen langs de kust ongewild al van gekomen. Het meest spectaculair is de Voordelta. De afsluiting van de delta heeft de zandbalans voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse wateren verschoven. Er werd minder zand richting zee gevoerd dan voorheen en tot ieders verbazing ontstonden er enorme zandbanken tot enkele kilometers uit de kust. Bij eb vallen ze droog. Van dr.ing. H.L.F. Saeijs, de hoofdingenieur-directeur Zeeland van Rijkswaterstaat, zijn de gevleugelde woorden: 'Met een beetje geluk krijgen we wadden voor Zeeland.' Of het daarvan zal komen is de vraag en als het al zo is, zal dat nog generaties duren, maar zeker is dat de enorme zandreserves de veiligheid van Zeeland ten goede komen. Het tweede voorbeeld is IJmuiden. Toen de zuidpier van de havenmond daar verlengd werd, bleek het door de zee vanuit het zuiden aangevoerde zand zich in een driehoek te verzamelen en trad er spontaan vorming van duintjes op. Voor de kustverdediging was het niet nodig, de gemeente beschouwt het als landwinst. De uiterlijke gelijkenis van de driehoek bij IJmuiden met de driehoek bij Hoek van Holland is groot, maar de geschiedenis ervan is anders. Toen in de jaren 70 de diepe havens in de Maasvlakte bij Rotterdam werden aangelegd, moest er 19 miljoen kubieke meter zand worden weggewerkt. Van Dixhoorn, de latere directeur-generaal van Rijkswaterstaat, besloot het zand achter de noordpier bij Hoek van Holland in zee te spuiten. Hij deelde met Svasek en prof.dr.ir. J.F. Agema de stille hoop dat het er zou blijven liggen en het lukte. Sindsdien ligt er de zogenaamde Van Dixhoorn-driehoek, 100 hectare nieuw duingebied, 'gebouwd met de natuur'. Het komt goed uit, de duinen tussen Hoek van Holland en Ter Heijde zijn niet meer dan één rij dik. Activiteiten op het land kunnen onbedoelde gevolgen hebben voor de zee. Waterman zal, waar hij ook komt, benadrukken dat 'in het jaar 2000 ongeveer 80 % van de grote stedelijke gebieden in de wereld zich op de grens van water en land zullen bevinden'. Voor Nederland wijst hij op de concentratie van industrie, bouwnijverheid, glastuinbouw, bloembollenteelt, dienstverlening, verkeer en bewoning aan de (Zuid-)Hollandse kust. De natuur maakt dat de zee het land onder druk zet, de cultuur dat het land hetzelfde doet met de zee. Waterman vindt dat net zo goed als problemen met de zee op het land worden opgelost, problemen met het land in en met de zee kunnen worden opgelost. Integraal kustbeleid via bouwen met de natuur noemt hij het. Het resultaat? Een hele serie plannen voor het aanleggen van duinenrijen in zee. Van de Brouwersdam tot Texel. Maar zijn naam is toch vooral verbonden aan de duinenrij die het noorderhavenhoofd bij Hoek van Holland moet verbinden met de pier van Scheveningen. Winst: 3000 hectare land. Maar ook: 'In dit gebied is de kustlijn bol, terwijl hij elders hol is. Die bolle kust is een aangevallen kust waar dan ook in de 18e en 19e eeuw de Delflandse Hoofden ter verdediging zijn aangelegd. Het was Svaseks bedoeling en is ook de mijne om dit stuk weer van een holle kustlijn te voorzien, zonder hoofden behalve natuurlijk de havenhoofden bij Hoek van Holland en Scheveningen.' Heeft het integrale kustbeleid van Waterman iets te maken met de zeewaartse verdediging van Rijkswaterstaat? De menigen lopen uiteen, Waterman vindt van wel. Voor zeewaarste verdediging komen vijf plekken in aanmerking. In Zeeuws-Vlaanderen zou een onderwateroeverdam tussen de koppen van de daar aanwezige strandhoofden zand kunnen vasthouden. Op Walcheren zou met een aantal dammen zoveel zand kunnen worden vastgehouden waarmee de stroomgeulen in de Ooster- en Westerschelde zeewaarts verlegd kunnen worden. De ontwikkeling van de Voordelta zou versneld kunnen worden door op de kop van de banken harde versterkingen aan te leggen. En in de kop van Noord-Holland en op Texel zouden naar analogie van IJmuiden lange strekdammen in zee gebouwd kunnen worden en de zo ontstane oksel opgevuld kunnen worden met zand. Geen van Watermans plannen is hierbij. Rijkswaterstaat beschouwt ze niet als plannen ter verdediging van de kust, maar als landwinning, en dat is een ander loket. Wel raakt wat Waterman zijn 'Deelplan 4' noemt, de 'aanheling van de Noorderhaaks aan Texel', aan de voorstellen van Rijkswaterstaat voor Noord-Holland en Texel. Maar dat deel van zijn plannen noemt Waterman 'welhaast prohibitief kostbaar'. En zo dacht de regering in 1990 over het hele alternatief van zeewaartse kustverdediging. Op jaarbasis is het 15 miljoen duurder dan de optie handhaven. Voor een 'duurzame ontwikkeling van onze samenleving' is kustverdediging op basis van het alternatief handhaven voldoende voor 'de veiligheid van ons laag gelegen land' en 'het behoud van onze duinen die van groot belang zijn voor de ontplooiing van de samenleving', aldus het regeringsbesluit. Ofwel, de overheid neemt niet het initiatief om zeewaarts de kust te verdedigen, laat staan om daar en passant land te winnen 'Het clubje 'Nederland en het ondernemen in Nederland' vindt Nederland vrij suf, vrij weinig élan hebben, vindt ook dat er weer eens iets gebeuren moet waarvan je zegt, nou, daar hebben we tenminste een lijn uitgezet en daar zit een toekomst aan vast.' Aan het woord is prof.dr.ir. W. Beek in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Stichting Nieuw-Holland. De stichting is twee jaar geleden in het leven geroepen om de landwinning tussen Hoek van Holland en Scheveningen te bevorderen. Beek is sinds een klein jaar voorzitter. Twee ton, één uit de private sector, één van de Provincie, stellen de stichting in staat te onderzoeken of er de mogelijkheid bestaat om in een privaat-publiek samenwerkingsverband de kustlocatie te verwezenlijken. Beek besteedt nu al zijn tijd aan wat hij noemt 'de eerste fase', spreken met 300 betrokkenen uit de sectoren, woningbouw, havenaanleg, recreatie, glastuinbouw, vervoer, natuur, industrie, dienstverlening en infrastructuur. 'In februari 1993 moet de stichting de aanbeveling doen om door te gaan of gewoon te besluiten er tien jaar niet meer over te praten. Je moet zeggen of het de tijd is of te vroeg.' Als het de tijd is, volgen de tweede tot en met vijfde fase, de weg van intentieverklaring, via contracten naar uitvoering en beheer van de kustlocatie. Beek weet dat 'we over de Afsluitdijk twee generaties lang gepraat hebben en over het Deltaplan één'. 'Maar' zegt hij 'daar mag je geen wet van maken. Af en toe bereikt iemand met visie ook wel wat, en visie kan Waterman niet ontzegd worden. Vergeet niet dat nood bidden leert en de nood hier in Zuid-Holland groot is. Bij de hele nationale overheid, ook in de top van de Tweede Kamer, leeft de gedachte dat er wat moet gebeuren. Als de kustlocatie wat nationale beweging geeft, dan staat zij zo op de agenda.' In een gesprek met Beek raakt de kustverdediging achter de horizon. Hij benadrukt het landwinningsaspect van Watermans plannen. 'Ik vind de kwestie van de veiligheid een onopgeloste vraag. Hier zal zij vergroot worden, maar of die van Texel erop vooruit gaat? Maij-Weggen heeft me gezegd dat aspect mee te nemen, anders kan de nationale overheid het plan niet goed beoordelen. Misschien moeten we maar wat geld inzetten om een buitenlander de arbiterrol te geven.' Ook Beek is zijn angst voor de zee kwijt. 'Waarom zouden we over onze rivieren zo anders denken dan over dat stukje binnenzee waar we toevallig aan liggen en dat ook maar door een overstroming is ontstaan?' Als hij het over de aanleg van de kustlocatie heeft praat hij over een 'waker-, een dromer- en een slaperduin', alsof het om de Waal gaat. Hij kan zich heel goed de situatie voorstellen dat de locatie in fases wordt aangelegd en het zeewater nog lange tijd vrij spel krijgt in delen van het gebied. Waterman zelf voelt zich verwant met de mensen die in het rivierengebied de dynamiek weer terug willen, de bedenkers van het plan-Ooievaar die het heldere idee hebben ontwikkeld om waar dat mogelijk is zomerdijken langs de rivieren door te steken. Een dergelijke omgang met de zee ligt in het verschiet. De regering koos in 1990 voor de ruimste vorm van handhaven van de kust. Expliciet wordt de voorkeur gegeven aan de moderne benadering van het labiele evenwicht tussen land en zee: 'Kiezen voor zandsuppleties als belangrijkste middel voor kustverdediging past daar geheel in. Handhaven mag van de regering "Dynamisch handhaven" genoemd worden.' Opmerkelijk is de paragraaf die de regering aan de kustlocatie van Waterman wijdt. Is de toon van de discussienota van Rijkswaterstaat afhoudend, die van het regeringsbesluit is welwillend. De wet van 14 juli 1904, 'houdende bepalingen omtrent het ondernemen van droogmakerijen en indijkingen', maakt een concessie van de Kroon nodig. Vervolgens wordt geschetst hoe die te verkrijgen. De deur staat op een kier en Beek probeert hem open te krijgen. De goede en goedkope techniek van de zandsuppletie, nu gebruikt voor kustverdediging, heeft het in zich uit te groeien tot een innovatieve technologie, waarmee land uit zee gewonnen kan worden. Beek: 'En het leuke is: technisch is het niet ingewikkeld.' |
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996